11Toen Salomo het werk aan de tempel van de HEER en het koninklijk paleis voltooid had, en alles wat hij zich omtrent de bouw van de tempel en het paleis had voorgenomen geheel volgens plan was uitgevoerd, 12verscheen de HEER hem in de nacht. Hij zei tegen hem: ‘Ik heb je gebed gehoord. Ik heb deze tempel aangewezen als de plaats waar men Mij offers mag brengen. 13Wanneer Ik de hemel gesloten houd zodat er geen regen valt, of de sprinkhanen beveel het land kaal te vreten, of pest onder mijn volk laat uitbreken, 14en wanneer dan mijn volk, het volk dat Mij toebehoort, het hoofd buigt, al biddend mijn aanwezigheid zoekt en breekt met zijn kwalijke praktijken, dan zal Ik luisteren vanuit de hemel, zijn zonden vergeven en het land genezen. 15Ja, Ik zal opmerkzaam zijn en luisteren naar de gebeden die vanaf deze plaats tot Mij worden gericht. 16Ik wijs deze tempel aan en heilig die om er voor altijd mijn naam te laten wonen. Niets van wat daar gebeurt zal Me ontgaan; Ik zal alles ter harte nemen. 17En wat jezelf betreft, als je Mij toegewijd blijft, zoals je vader David dat was, als je alles doet wat Ik je opdraag en je altijd houdt aan mijn bepalingen en rechtsregels, 18zal Ik ervoor zorgen dat jouw koninklijke troon niet wankelt, zoals Ik met je vader David overeengekomen ben toen Ik hem zei dat er altijd een van zijn nakomelingen over Israël zou heersen. 19Maar mochten jullie je van Mij afwenden en je afkeren van de bepalingen en geboden die Ik jullie heb opgelegd, en in plaats daarvan andere goden gaan vereren en voor hen neerknielen, 20-21dan zal Ik de Israëlieten verdrijven van het grondgebied dat Ik hun gegeven heb en wil Ik niets meer weten van deze tempel, die Ik voor mijn naam heb geheiligd. Deze tempel, ooit hoogverheven, zal dan bij alle volken het mikpunt worden van hoon en spot; ieder die er voorbijkomt zal huiveren. En wie zich afvraagt waarom de HEER zo tegen dit land en deze tempel is opgetreden, 22zal als antwoord krijgen: “Omdat ze zich hebben afgewend van de HEER, de God van hun voorouders, die hen uit Egypte heeft geleid, en zich aan andere goden hebben vastgeklampt. Ze hebben neergeknield voor andere goden en zijn die gaan vereren, en daarom heeft Hij hun al deze rampspoed bezorgd.”’