Dikwijls werd ik gekweld, van mijn jeugd af aan,
– Israël, blijf het herhalen –
dikwijls werd ik gekweld, van mijn jeugd af aan,
maar gebroken hebben ze mij niet.
Ze trokken hun ploeg over mijn rug
en maakten lange voren,
maar de HEER, die rechtvaardig is,
sneed de riemen van de drijvers door.
Beschaamd deinzen terug
allen die Sion haten,
ze zijn als gras op de daken
dat verdort nog voor het opschiet:
de maaier vult er zijn hand niet mee
noch de schovenbinder zijn armen,
en geen voorbijganger zegt:
‘Moge de HEER u zegenen.’
Wij zegenen u in de naam van de HEER.