Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Bouwgrond

Bijbeltekst(en)

9Dus wij zijn medewerkers van God en u bent zijn akker.

U bent een bouwwerk van God. 10Overeenkomstig de taak die God mij uit genade heeft opgelegd, heb ik als een kundig bouwmeester het fundament gelegd, en een ander bouwt daarop voort. Laat ieder er wel op letten hoe hij dat doet. 11Want niemand kan een ander fundament leggen dan er al ligt – Jezus Christus zelf –, 12maar op dat fundament kan verder worden gebouwd met goud, zilver en edelstenen óf met hout, hooi en stro. 13Van ieders werk zal duidelijk worden waaruit het is opgebouwd; op de dag van het oordeel zal dat blijken, want dan zal het door vuur aan het licht worden gebracht. Het vuur zal laten zien wat ieders werk waard is. 14Wanneer iemands bouwwerk blijft staan, zal hij worden beloond. 15Wanneer het verbrandt, zal hij daarvoor de prijs betalen; hijzelf zal worden gered, maar als het ware door het vuur heen.

16U weet toch dat u een tempel van God bent en dat de Geest van God in uw midden woont? 17Als iemand Gods tempel vernietigt, zal God hem vernietigen, want Gods tempel is heilig – en die tempel bent u zelf. 18Laat niemand zichzelf bedriegen. Wanneer iemand van u denkt dat hij in deze wereld wijs is, moet hij eerst dwaas worden; pas dan kan hij wijs worden. 19Wat namelijk in deze wereld wijsheid is, is dwaasheid bij God, want er staat geschreven: ‘Hij vangt de wijzen in hun eigen sluwheid.’ 20En er staat ook geschreven: ‘De Heer kent de gedachten van de wijzen; Hij weet dat ze niet meer dan lucht zijn.’ 21Niemand van u moet zich daarom laten voorstaan op een ander mens, want álles is van u; 22of het nu Paulus, Apollos of Kefas is, wereld, leven of dood, heden of toekomst – álles is van u. 23Maar u bent van Christus en Christus is van God.

1Men moet ons beschouwen als dienaren van Christus, aan wie het beheer over de geheimen van God is toevertrouwd. 2Van iemand die deze taak vervult, wordt verlangd dat hij betrouwbaar is. 3Maar hoe u of een menselijke instelling over mij oordeelt doet er voor mij niet toe, en hoe ik over mezelf oordeel telt evenmin. 4Ik ben me weliswaar van geen kwaad bewust, maar dat betekent niet dat mij niets ten laste kan worden gelegd. Het is de Heer die over mij oordeelt. 5Houd dus op met oordelen en wacht de tijd af dat de Heer komt, omdat Hij het is die aan het licht zal brengen wat in het duister verborgen is en zal onthullen wat er in de harten van mensen omgaat. En dan zal God het zijn die ieder de lof geeft die hem toekomt.

6Broeders en zusters, ik heb hiervoor over Apollos en mijzelf gesproken. Dat heb ik gedaan omwille van u. Want als u uit ons voorbeeld de betekenis leert van de regel ‘houd u aan wat geschreven staat’, zal niemand meer zijn trots ontlenen aan de een ten koste van de ander. 7Wie denkt u wel dat u bent? Bezit u ook maar iets dat u niet geschonken is? Alles is u geschonken, dus waarom schept u dan op alsof u het zelf verworven hebt? 8Maar natuurlijk – u bent al helemaal verzadigd, u bent al rijk, en anders dan wij bent u al koningen geworden. Was u dat maar! Dan zouden wij nu ook koningen zijn, net als u. 9Maar volgens mij heeft God ons, apostelen, de laagste plaats toegewezen, alsof we ter dood veroordeeld zijn. We zijn voor heel de wereld, zowel voor engelen als mensen, een schouwspel geworden. 10Wij zijn dwaas omwille van Christus, terwijl u dankzij Christus zo geweldig wijs bent; wij zijn zwak, terwijl u zo geweldig sterk bent; u staat enorm in aanzien, terwijl wij worden veracht. 11Tot op de dag van vandaag lijden we honger en dorst, hebben we nauwelijks kleren, worden we mishandeld, leiden we een zwervend bestaan 12en zwoegen we voor ons eigen brood. Worden we bespot, dan zegenen we; worden we vervolgd, dan verdragen we het; 13worden we beledigd, dan antwoorden we vriendelijk. Tot op dit ogenblik zijn wij het uitschot van de wereld, het uitvaagsel van de mensheid.

14Ik schrijf dit alles niet om u te beschamen, maar om u als mijn geliefde kinderen terecht te wijzen. 15Hoeveel opvoeders in het geloof in Christus u ook zult hebben, u hebt maar één vader. Ik ben in Christus Jezus uw vader geworden, omdat ik u het evangelie heb gebracht. 16Ik roep u dus op mij na te volgen. 17Daarom ook stuur ik Timoteüs naar u toe, die mijn geliefd kind is, trouw aan de Heer. Hij zal u in herinnering brengen hoe ik in eenheid met Christus Jezus leef, precies zoals ik overal aan iedere gemeente leer. 18Sommigen van u doen alsof ze heel wat zijn, omdat ze denken dat ik toch niet kom. 19Maar ik zal spoedig naar u toe komen, indien de Heer het wil, en dan zal ik te weten komen of die opscheppers alleen maar praten of werkelijk kracht bezitten. 20Want het koninkrijk van God bestaat niet uit woorden, maar uit kracht. 21Dus wat wilt u? Moet ik met de stok naar u toe komen, of liefdevol en zachtmoedig?

Misstanden in de gemeente

1Het is algemeen bekend dat er een geval van ontucht bij u is dat zelfs bij de heidenen niet voorkomt: er is iemand die met de vrouw van zijn vader leeft. 2En u blijft maar trots op uzelf. Zou u niet eerder geschokt en bedroefd moeten zijn? Had u degene die dit doet niet uit uw midden moeten verwijderen? 3-4Ikzelf heb, in persoon afwezig, maar in de geest aanwezig, de man die dit doet al veroordeeld in de naam van onze Heer Jezus, alsof ik bij u was. Wanneer u en ik dus in de geest bij elkaar zijn, en de kracht van onze Heer Jezus bij ons is, 5moet u die persoon aan Satan uitleveren. Dan gaat zijn huidige bestaan verloren, opdat hij voor een blijvend bestaan zal worden gered op de dag van de Heer.

6U hebt geen enkele reden om zo zelfvoldaan te zijn. Weet u niet dat al een beetje desem het hele deeg zuur maakt? 7Doe de oude desem weg en wees als nieuw deeg. U bent immers als ongedesemd brood omdat ons pesachlam, Christus, is geslacht. 8Laten we daarom het feest niet vieren met de oude desem van kwaad en ontucht, maar met het ongedesemde brood van reinheid en waarheid. 9Ik heb u in mijn vorige brief gezegd dat u niet moet omgaan met ontuchtplegers, 10maar dat betekent niet dat u alle ontuchtplegers die er in de wereld zijn, of alle geldwolven, uitbuiters en afgodendienaars moet mijden. Dan zou u de wereld moeten verlaten. 11Wat ik bedoel is dit: u mag niet omgaan met iemand die zichzelf een broeder of zuster noemt, maar in feite een ontuchtpleger is, een geldwolf, afgodendienaar, lasteraar, dronkaard of uitbuiter. Met zo iemand mag u beslist niet eten. 12Waarom zouden we over buitenstaanders oordelen? U hoeft toch alleen te oordelen over leden van de gemeente? 13Over de buitenstaanders zal God oordelen. Maar binnen de gemeente geldt: ‘Verwijder wie kwaad doet uit uw midden.’

1Hoe durft u onderlinge rechtsgeschillen voor ongelovigen te brengen in plaats van voor de gelovigen! 2Weet u dan niet dat Gods heiligen over de wereld zullen oordelen? En als u over de wereld zult oordelen, zou u dan niet in staat zijn om te oordelen over de meest onbeduidende rechtsgeschillen? 3Weet u niet dat wij over engelen zullen oordelen? Dan kunnen we dat toch zeker ook over alledaagse zaken? 4Wilt u werkelijk uw alledaagse geschillen aanhangig maken bij mensen die bij de gemeente geen aanzien genieten? 5U moest u schamen. Is er dan niet één wijs mens onder u die uitspraak kan doen tussen de ene broeder of zuster en de andere? 6Is het werkelijk nodig dat de een de ander voor het gerecht sleept, en nog wel voor dat van ongelovigen? 7Het is al treurig genoeg dat er rechtsgeschillen bij u voorkomen. Waarom lijdt u niet liever onrecht? Waarom laat u zich niet liever benadelen? 8In plaats daarvan begaat u zelf onrecht en benadeelt u anderen, en dan nog wel broeders en zusters. 9Weet u niet dat wie onrecht doet geen deel zal hebben aan het koninkrijk van God? Vergis u niet. Ontuchtplegers noch afgodendienaars, overspeligen noch mannen die zich prostitueren of die andere mannen misbruiken, 10dieven noch geldwolven, dronkaards, lasteraars noch uitbuiters zullen deel hebben aan het koninkrijk van God. 11Sommigen van u zijn dat ooit geweest, maar u bent gereinigd, u bent geheiligd, u bent rechtvaardig verklaard in de naam van de Heer Jezus Christus en door de Geest van onze God.

12U zegt: ‘Alles is mij toegestaan.’ Maar niet alles is goed voor u. Zeker, alles is mij toegestaan, maar ik mag me door niets laten beheersen. 13U zegt: ‘Het voedsel is er voor de buik en de buik is er voor het voedsel, en God zal aan beide een einde maken.’ Maar bedenk dat het lichaam er niet is om ontucht mee te plegen: het is er voor de Heer en de Heer is er voor het lichaam. 14God heeft de Heer opgewekt, en door zijn macht zal Hij ook ons opwekken. 15Weet u niet dat uw lichaam een deel is van het lichaam van Christus? Zouden we dan van de delen van zijn lichaam de lichaamsdelen van een hoer maken? Dat nooit! 16Of weet u niet dat wie zich met een hoer verenigt samen met haar één lichaam wordt? Want de Schrift zegt: ‘Zij zullen één lichaam zijn.’ 17Maar wie zich met de Heer verenigt wordt met Hem één geest. 18Ga ontucht uit de weg! Geen enkele andere zonde die een mens kan begaan tast het lichaam aan, maar wie ontucht pleegt zondigt tegen het eigen lichaam. 19Of weet u niet dat uw lichaam een tempel is van de heilige Geest, die in u woont en die u ontvangen hebt van God? Weet u niet dat u niet van uzelf bent? 20U bent gekocht en betaald, dus bewijs God eer met uw lichaam.

De gehuwde en de ongehuwde staat

1Dan nu de punten waarover u mij geschreven hebt.

U zegt dat het goed is dat een man geen gemeenschap met een vrouw heeft. 2Maar om ontucht te vermijden moet iedere man zijn eigen vrouw hebben en iedere vrouw haar eigen man. 3En een man moet tegenover zijn vrouw zijn verplichting nakomen en een vrouw moet dat ook tegenover haar man. 4Een vrouw beschikt niet zelf over haar lichaam, maar haar man; en ook een man beschikt niet zelf over zijn lichaam, maar zijn vrouw. 5Weiger elkaar de gemeenschap niet, of het moest zijn dat u er wederzijds mee instemt u enige tijd aan het gebed te wijden. Kom daarna echter weer samen; anders zal Satan uw gebrek aan zelfbeheersing gebruiken om u te verleiden. 6Ik zeg u dit niet om u iets op te leggen, maar om u tegemoet te komen. 7Ik zou liever zien dat alle mensen waren zoals ik, maar iedereen heeft van God zijn eigen gave gekregen, de een deze, de ander die.

8Tegen de weduwen en weduwnaars zeg ik dat het goed voor hen zou zijn alleen te blijven, zoals ik. 9Maar wanneer ze dat niet kunnen opbrengen, moeten ze trouwen, want het is beter te trouwen dan te branden van begeerte.

10Degenen die getrouwd zijn geef ik, nee, niet ik – de Heer geeft hun het volgende gebod: een vrouw mag niet scheiden van haar man 11(is ze al gescheiden, dan moet ze dat blijven of zich met haar man verzoenen), en een man mag zijn vrouw niet wegsturen.

12Verder geef ik zelf nog – niet de Heer – het volgende voorschrift: wanneer een broeder een ongelovige vrouw heeft die bij hem wil blijven, mag hij niet van haar scheiden. 13Dit geldt ook voor een zuster: wanneer ze een ongelovige man heeft die bij haar wil blijven, mag ze niet van hem scheiden. 14Want de ongelovige man behoort dankzij zijn vrouw God toe en de ongelovige vrouw dankzij haar man eveneens. Zou dat niet zo zijn, dan zouden uw kinderen onrein zijn. Maar nu zijn ze geheiligd. 15Maar als de ongelovige partij wil scheiden, moet dat maar gebeuren; in dat geval is de broeder of zuster niet gebonden. Bedenk echter dat u door God geroepen bent om in vrede te leven. 16Wie weet kunt u uw man wel redden! En wie weet kunt u uw vrouw wel redden!

17In het algemeen: laat ieder in de positie blijven die de Heer hem heeft gegeven, blijven wat hij was toen God hem riep. Dat schrijf ik voor aan alle gemeenten. 18Iemand die besneden was toen God hem riep, moet het niet ongedaan laten maken. Iemand die onbesneden was toen God hem riep, moet zich niet laten besnijden. 19Het is niet belangrijk of men besneden of onbesneden is, belangrijk is dat men de geboden van God in acht neemt. 20Laat ieder blijven wat hij was toen hij geroepen werd. 21Wanneer u als slaaf geroepen bent, moet u zich daar niet druk over maken, al moet u de kans om vrij te worden zeker benutten. 22Want een slaaf die door de Heer geroepen is, is een vrijgelatene van de Heer, zoals degene die als vrij man geroepen is een slaaf van Christus is. 23U bent gekocht en betaald, dus wees geen slaven van mensen. 24Laat, broeders en zusters, ieder voor God blijven wat hij was toen hij geroepen werd.

25Wat de ongehuwden betreft heb ik geen voorschrift van de Heer, dus ik geef mijn eigen mening, als iemand die door de barmhartigheid van de Heer betrouwbaar is. 26Ik meen dat het vanwege de huidige beproevingen voor een mens goed is te blijven wat hij is. 27Hebt u een vrouw beloofd met haar te trouwen, verbreek die belofte dan niet; bent u niet gebonden aan een vrouw, zoek er dan ook geen. 28Het is weliswaar niet zo dat u door te trouwen zondigt, en ook wanneer een meisje trouwt zondigt ze niet. Maar wie trouwen krijgen het extra moeilijk, en ik zou u dat graag besparen.

29Wat ik bedoel, broeders en zusters, is dat er maar weinig tijd rest. Laat daarom ieder die een vrouw heeft zo leven dat het hem niet in beslag neemt, 30ieder die verdriet heeft zo dat hij er niet door wordt beheerst, ieder die vreugde voelt zo dat hij er niet in opgaat, ieder die bezit verwerft alsof het niet zijn eigendom is, 31ieder die in deze wereld leeft alsof ze voor hem niet meer van belang is. Want de wereld die wij kennen gaat ten onder. 32Ik zou willen dat u geen zorgen had. Een ongetrouwde man draagt zorg voor de zaak van de Heer en wil de Heer behagen. 33Een getrouwde man draagt zorg voor aardse zaken en wil zijn vrouw behagen, 34dus zijn aandacht is verdeeld. Een ongetrouwde vrouw en een meisje dat nog niet getrouwd is, dragen zorg voor de zaak van de Heer, en wel zo dat ze God met heel hun lichaam en geest zijn toegewijd. Maar een getrouwde vrouw draagt zorg voor aardse zaken en wil haar man behagen. 35Ik zeg dit in uw eigen belang, niet om u aan banden te leggen, maar om u tot onberispelijk gedrag en onverminderde toewijding aan de Heer te brengen.

36Maar wanneer iemand bang is zich tegenover zijn toekomstige vrouw te misdragen, omdat zijn verlangen naar haar te groot wordt, laat hij dan gevolg geven aan zijn wens met haar te trouwen. Dat dient dan te gebeuren. Het is geen zonde. 37Iemand echter die uit overtuiging, dus zonder dwang en uit vrije wil, voor zichzelf besloten heeft niet met haar te trouwen, handelt uitstekend. 38Dus iemand die met haar trouwt handelt goed, maar iemand die niet met haar trouwt handelt beter.

39Een vrouw is gebonden aan haar man zolang hij leeft, maar wanneer hij is gestorven, is ze vrij om te trouwen met wie ze wil, mits ze één blijft met de Heer. 40Maar ze is gelukkiger wanneer ze ongetrouwd blijft. Dat is althans mijn mening, en ik meen dat ook ik de Geest van God bezit.

Vlees dat aan afgoden is geofferd

1Dan nu over vlees dat bij de afgodendienst gebruikt is. Zeker, het is waar dat wij allen kennis bezitten. Maar kennis maakt verwaand; alleen de liefde bouwt op. 2Wanneer iemand denkt dat hij kennis bezit, begrijpt hij nog niet wat ware kennis is. 3Maar wanneer iemand God liefheeft, is hij zelf gekend, door God. 4Wat nu het eten van offervlees betreft: wij weten dat alle afgoden in de hele wereld niets voorstellen en dat er maar één God is. 5Ook al zijn er zogenaamde goden in de hemel of op aarde – en zo zijn er immers heel wat goden en heren –, 6wij weten: er is één God, de Vader, uit wie alles is ontstaan en voor wie wij zijn bestemd, en één Heer, Jezus Christus, door wie alles bestaat en door wie wij leven. 7Maar niet iedereen bezit deze kennis. Sommigen van u zijn zo aan hun afgod gewend dat ze het offervlees nog altijd als een offer aan die afgod zien. Als ze er dan van eten wordt hun geweten, dat zwak is, bezwaard. 8Nu zal ons voedsel ons niet bij God brengen: eten wij niet, dan zal ons dat niet tot nadeel strekken; eten wij wel, dan zal ons dat niet tot voordeel strekken. 9Maar let erop dat de vrijheid die u hebt geen struikelblok wordt voor de zwakken onder u. 10Wanneer namelijk iemand met een zwak geweten ziet dat u, met uw kennis, in een afgodentempel deelneemt aan een maaltijd, wordt hij er dan niet toe aangemoedigd dat offervlees te eten? 11Zo gaat de zwakke door uw kennis verloren, een broeder of zuster voor wie Christus gestorven is. 12Op die manier zondigt u tegen hen, en door hun zwakke geweten te ondermijnen zondigt u tegen Christus. 13Als ik dus door vlees te eten mijn broeder of zuster ten val breng, wil ik het nooit ofte nimmer meer eten; dan breng ik hen niet ten val.

De rechten van de apostelen

1Ben ik niet vrij? Ben ik geen apostel? Heb ik niet Jezus, onze Heer, gezien? En bent u niet het werk dat ik dankzij de Heer tot stand heb gebracht? 2Ook al ben ik voor anderen geen apostel, voor u ben ik dat zeker wel, want u bent door uw geloof in de Heer het waarmerk van mijn apostelschap.

3Ziehier mijn verdediging tegen wie zich een oordeel over mij aanmatigen. 4Hebben wij geen recht op eten en drinken? 5Zouden wij niet het recht hebben een gelovige echtgenote op onze reizen mee te nemen, zoals de andere apostelen, de broers van de Heer en Kefas? 6Of zouden nu uitgerekend Barnabas en ik in ons eigen levensonderhoud moeten voorzien? 7Wie gaat er nu op eigen kosten in krijgsdienst? Wie plant er een wijngaard en eet niet van de vruchten? Of wie hoedt er een kudde en drinkt niet van de melk? 8Dit is niet alleen een algemene waarheid, het staat ook in de wet, 9want in de wet van Mozes staat: ‘U mag een dorsend rund niet muilbanden.’ Maar bekommert God zich dan om runderen? 10Of zegt Hij dit om ons? Natuurlijk is het om ons opgeschreven! Want men moet een ploeger en een dorser laten werken in de hoop op een aandeel in de oogst. 11Als wij geestelijke zaken onder u hebben gezaaid, is het dan te veel gevraagd dat we materiële zaken van u oogsten? 12Als anderen hierop al aanspraak kunnen maken, kunnen wij het dan niet des te meer? We hebben echter geen gebruik gemaakt van onze rechten; integendeel, we verdragen alles, omdat we de verkondiging van het evangelie van Christus niets in de weg willen leggen. 13U weet toch dat wie in de tempel dienstdoen daarvan leven, en dat wie aan het altaar dienen een deel van het offervlees krijgen? 14Voor hen die het evangelie bekendmaken geldt hetzelfde: de Heer heeft bepaald dat zij door te verkondigen in hun levensonderhoud mogen voorzien.

15Maar ik heb van geen van deze rechten ooit gebruikgemaakt, en dat schrijf ik niet om ze nu bij u op te eisen. Ik zou liever sterven. Geen mens zal me deze roem ontnemen. 16Dat ik verkondig is niet iets om me op te laten voorstaan. Ik kan niet anders, en het zou me slecht vergaan als ik het niet zou doen. 17Als ik het uit eigen beweging zou doen, zou ik recht op betaling hebben. Maar ik doe het niet uit eigen beweging; het is een opdracht die mij is toevertrouwd. 18Wat is nu mijn loon? Dat ik het evangelie verkondig zonder er iets voor terug te vragen en dus geen gebruik maak van de rechten die de verkondiging mij geeft. 19Vrij als ik ben ten opzichte van iedereen, ben ik de slaaf van iedereen geworden om zo veel mogelijk mensen te winnen. 20Voor de Joden ben ik als een Jood geworden om hen te winnen. Ikzelf sta niet onder de Joodse wet, maar toch heb ik me eraan onderworpen om hen die er wel onder staan te winnen. 21En voor hen die niet onder de Joodse wet staan, ben ik als iemand geworden die de wet niet heeft, om hen te winnen. Dit betekent niet dat ik de wet van God heb losgelaten, maar dat ik mij heb onderworpen aan de wet van Christus. 22Voor de zwakken ben ik zwak geworden om hen te winnen. Ik ben voor iedereen wel íets geworden, om in elke situatie althans enkelen te redden. 23Ik doe alles voor het evangelie om ook zelf aan de beloften ervan deel te krijgen.

1 Korintiërs 3:9-9:23NBV21Open in de Bijbel

Bouwgrond
Wie het voorrecht heeft gekend een eigen huis te bouwen, weet heel goed waaraan hij begint. Zijn of haar fantasie kan tomeloos zijn. Onont­wijkbaar is de beslissende vraag naar de bouwgrond.

Alles wat boven de grond is bedacht en later opgebouwd, rust op de grondstructuur. Zo zijn mensen die in een rivierbedding of tegen een berghelling hun huis hebben gebouwd, raar te pas gekomen. Paulus spreekt over de gemeente als een bouwwerk. Voor de christelijke gemeente, in welke hoek van de wereld die ook opgebouwd en ingericht wordt, geldt uit­ eindelijk maar één criterium: wat boven de grond uitkomt wordt geoor­deeld als de storm losbarst of het water wast.

Is er op Christus gebouwd of op informatie van onderaannemers? Bezint eer ge begint – álles is van u. Maar u bent van Christus en Christus is van God. Beter safe dan sorry.

♪ Lied 905:1

Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.18.14
Volg ons