Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

8 oktober - Deuteronomium 15:12-23

Bijbeltekst(en)

Deuteronomium 15

12Wanneer iemand uit uw volk, een Hebreeuwse man of vrouw, zich als slaaf of slavin aan u verkoopt, moet deze u zes jaar lang dienen; in het zevende jaar moet u hem of haar de vrijheid teruggeven. 13Wanneer u dan de betreffende persoon in vrijheid laat vertrekken, mag u hem niet met lege handen laten gaan. 14U moet hem met gulle hand een deel geven van uw kudde, van uw graan en uw wijn, of van wat de HEER u ook maar heeft toebedeeld. 15Bedenk dat u zelf slaaf bent geweest in Egypte totdat de HEER, uw God, u bevrijdde. Daarom geef ik u vandaag dit gebod. 16Maar indien hij niet bij u weg wil, omdat hij het goed bij u heeft en aan u en uw familie gehecht is geraakt, 17moet u een priem door zijn oor in uw deur steken. Daarmee wordt hij voorgoed uw slaaf. En met een slavin moet u hetzelfde doen. 18Laat het u niet hard vallen als u hen moet vrijlaten, want zij hebben u als slaaf in die zes jaar twee keer zoveel opgeleverd als een dagloner. De HEER, uw God, zal u erom zegenen in alles wat u doet.

19Elk eerstgeboren mannelijk dier dat uw koeien, geiten en schapen werpen, moet u aan de HEER, uw God, wijden. Zo’n eerstgeboren kalf mag u niet voor u laten werken en zo’n lam of bokje mag u niet scheren. 20U moet daarmee elk jaar voor uw familie een feestmaal aanrichten ten overstaan van de HEER, uw God, op de plaats die Hij uitkiest. 21Maar als zo’n dier een gebrek heeft, als het kreupel of blind is of wat dan ook, dan mag u het niet ter ere van de HEER, uw God, slachten. 22In dat geval moet u het in uw eigen stad eten, net zoals iedereen, rein of onrein, gazellen of herten mag eten. 23Onthoud u alleen wel van het bloed; laat het als water op de grond weglopen.

Deuteronomium 15:12-23NBV21Open in de Bijbel
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.25.2
Volg ons