10Hij straft vooral diegenen die, door onreine verlangens gedreven, een verderfelijk leven leiden en het gezag van de Heer verachten.
Overmoedig en arrogant als ze zijn, schrikken ze er niet voor terug hemelse machten te lasteren, 11terwijl zelfs engelen, in kracht en macht toch hun meerderen, het niet aandurven om die machten ten overstaan van de Heer te beschimpen en te veroordelen. 12Maar deze mensen, die net redeloze dieren zijn, van nature bestemd om gevangen en gedood te worden, lasteren wat ze niet eens kennen. Ze zullen aan hun eigen verderfelijke gedrag ten onder gaan 13en onrecht lijden als loon voor hun eigen onrecht. Ze genieten ervan om zich op klaarlichte dag volledig te laten gaan. En wanneer ze samen met u aan een feestmaal deelnemen, zijn ze een smet en schandvlek op uw gezelschap, omdat ze zwelgen in hun bedrieglijke genot. 14Hun ogen zijn voortdurend op zoek naar overspel en ze zondigen onophoudelijk, ze verleiden onstandvastige zielen en zijn een en al hebzucht. Vervloekt zijn ze! 15Ze zijn afgedwaald, ze hebben de rechte weg verlaten en treden in de voetsporen van Bileam, de zoon van Bosor, die zich maar al te graag liet betalen voor onrecht. 16Maar hij werd voor zijn vergrijp terechtgewezen: een stom lastdier, dat met de stem van een mens sprak, maakte een eind aan de waanzin van die profeet.
17Droogstaande bronnen zijn het, mistflarden die door een wervelwind voortgejaagd worden. De diepste duisternis wacht hun, 18want met loos gebral en met losbandigheid die voortkomt uit verderfelijke begeerten verleiden ze hen die zich nu juist losmaken van degenen die dwalen. 19Ze beloven vrijheid, maar zijn zelf slaven van het verderf, want waar men door beheerst wordt, daarvan is men slaaf. 20En als zij die zich door hun kennis van onze Heer en redder Jezus Christus hebben losgemaakt van het vuil van de wereld, daar weer in verstrikt raken en er opnieuw door worden beheerst, zijn ze er erger aan toe dan voorheen. 21Het was beter voor hen geweest de weg van de rechtvaardigheid nooit gekend te hebben, dan die weg wel te kennen en zich vervolgens af te wenden van het heilige gebod dat hun is overgeleverd. 22Op hen is volledig van toepassing wat het spreekwoord zegt: ‘Een hond keert terug naar zijn eigen braaksel,’ of: ‘Een gewassen zeug rolt al snel weer door de modder.’