12Israël, bedenk dus dat de HEER, uw God, niets anders van u vraagt dan dat u ontzag voor Hem toont, dat u de weg volgt die Hij u wijst, dat u Hem liefhebt, Hem met hart en ziel dient 13en zijn geboden en wetten, die ik u vandaag voorhoud, naleeft; dan zal het u goed gaan. 14De HEER, aan wie de hoogste hemel toebehoort, en de aarde met alles wat daarop leeft, 15heeft toch alleen voor úw voorouders liefde opgevat en u, hun nazaten, verkozen boven alle volken, en zo is het nog steeds. 16Besnijd daarom uw hart en wees niet langer halsstarrig. 17Want de HEER, uw God, is de hoogste God en Heer. Hij is de grote, de sterke, de ontzagwekkende God. Hij handelt zonder aanzien des persoons en is onomkoopbaar; 18Hij verschaft weduwen en wezen recht, bewijst vreemdelingen zijn liefde door hen van voedsel en kleding te voorzien. 19Ook u moet vreemdelingen met liefde behandelen, want u bent zelf vreemdelingen geweest in Egypte.
20Toon ontzag voor de HEER, uw God, dien Hem, wees Hem toegedaan en zweer alleen bij zijn naam. 21Zing zijn lof, Hij is uw God! U hebt met eigen ogen gezien welke grootse, indrukwekkende daden Hij voor u heeft verricht: