Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

20 maart - Jeremia 32:26-35

Bijbeltekst(en)

Jeremia 32

26Hierop richtte de HEER zich tot Jeremia: 27‘Ik ben de HEER, de God van al wat leeft. Is er ook maar iets dat voor Mij onmogelijk is? 28Dit zegt de HEER: Ik geef deze stad in handen van de Chaldeeën, koning Nebukadnessar van Babylonië zal haar innemen. 29De Chaldeeën, die de stad bestormen, zullen haar binnendringen en haar platbranden: alle huizen waar de Israëlieten op de daken voor Baäl wierook hebben gebrand en aan andere goden wijnoffers hebben gebracht. Ze hebben Me daarmee gekrenkt. 30Israël en Juda hebben van meet af aan gedaan wat slecht is in mijn ogen. Israël heeft Mij voortdurend getergd met wat het zelf gemaakt heeft – spreekt de HEER. 31Jeruzalem heeft, vanaf de dag dat het werd gebouwd tot op de dag van vandaag, voortdurend mijn woede en toorn gewekt. Daarom vaag Ik het weg. 32Israël en Juda, de koningen, leiders, priesters en profeten, alle inwoners van Juda en Jeruzalem, hebben al het mogelijke kwaad gedaan en Mij daarmee gekrenkt. 33Ze hebben Mij niet gehoorzaamd, maar Mij de rug toegekeerd. Hoewel Ik hen telkens weer onderwees, luisterden ze niet naar mijn terechtwijzingen. 34Ze hebben de tempel waaraan mijn naam verbonden is met gruwelijke afgodsbeelden ontwijd, 35en in het Hinnomdal offerplaatsen voor Baäl gebouwd om er hun zonen en dochters aan Moloch te offeren. Ze hebben Juda met die gruweldaad tot zonde aangezet. Ik heb dat nooit geboden, Ik heb dat nooit gewild.

Jeremia 32:26-35NBV21Open in de Bijbel
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.25.2
Volg ons