27De HEER zelf komt van ver, in brandende toorn:
uit zijn neus stijgt dichte rook omhoog,
vervloeking ligt op zijn lippen,
zijn tong is als een verterend vuur,
28zijn adem als een kolkende watervloed
die tot de hals reikt.
Hij komt de volken opschudden met een bedrieglijke wan,
de naties geeft Hij een misleidend bit tussen de kaken.
29Maar bij jullie zullen liederen klinken,
zoals in de nacht van heiliging voor een feest.
Jullie zullen verheugd zijn als een pelgrim
die op de schalmei speelt, op zijn tocht
naar de berg van de HEER, de rots van Israël.
30Dan zal de HEER zijn machtige stem laten horen
en laten zien hoe zijn arm neerkomt,
in grimmige toorn: met een verterend vuur,
met wolkbreuken, stortbuien en hagelstenen.
31Zijn stem zal Assyrië verlammen,
de HEER zal het slaan met een stok.
32Elke keer dat de HEER de tuchtigende staf
op zijn rug laat neerkomen,
zullen de trommels en de lieren klinken.
Met een regen van slagen gaat Hij Assyrië te lijf.
33De offerplaats is sinds lang gereed,
klaargemaakt voor de koning,
met een vuurhaard diep en ruim,
en vuur en hout in overvloed.
Als een stroom van zwavel
steekt de adem van de HEER hem in brand.