1De HEER zei tegen Mozes: 2-3‘Draag de Israëlieten op om je voor de verlichting zuivere olijfolie te brengen: er moet in de ontmoetingstent, buiten het voorhangsel dat de ark met de verbondstekst afschermt, altijd licht branden. Aäron moet ervoor zorgen dat de lampen de hele nacht voor de HEER blijven branden. Dit voorschrift blijft voor altijd van kracht, voor alle komende generaties. 4De lampen moeten elke nacht voor de HEER branden, op een kandelaar van zuiver goud.
5Bak van tarwebloem twaalf broden van twee tiende efa per stuk. 6Leg ze voor de HEER neer in twee rijen, twee rijen van zes, op de met zuiver goud overtrokken tafel. 7Brand bij elke rij zuivere wierook, als teken voor de hele gave, als offergave voor de HEER. 8Elke sabbat opnieuw moet de priester twee rijen brood voor de HEER neerleggen, uit naam van alle Israëlieten. Deze verplichting geldt voor altijd. 9Het brood is bestemd voor Aäron en zijn zonen. Ze moeten het eten op een heilige plaats, want het is allerheiligst. Het is voor altijd voor hen bestemd, als hun aandeel in de offergaven voor de HEER.’