13Hij zei tegen hen: ‘Begrijpen jullie deze gelijkenis niet? Hoe zullen jullie alle andere gelijkenissen dan begrijpen? 14De zaaier zaait het woord. 15Sommigen zijn als het zaad dat op de weg valt: het woord wordt wel gezaaid, maar wanneer ze het gehoord hebben, komt meteen Satan om het woord weg te graaien dat in hen gezaaid is. 16Anderen zijn als het zaad dat op rotsachtige grond is gezaaid: wanneer zij het woord gehoord hebben, nemen ze het meteen met vreugde aan. 17Maar doordat het geen wortel schiet in hen, is dat van korte duur. Worden ze vanwege het woord verdrukt of vervolgd, dan komen ze meteen ten val. 18Weer anderen zijn als het zaad dat tussen de distels is gezaaid: ze hebben het woord wel gehoord, 19maar de zorgen om het dagelijks bestaan en de verleiding van de rijkdom en hun verlangens naar allerlei andere dingen komen ertussen en verstikken het woord, zodat het zonder vrucht blijft. 20Maar er zijn ook mensen die zijn als het zaad dat op goede grond is gezaaid: zij horen het woord en aanvaarden het en dragen vrucht, sommigen dertig-, anderen zestig- en weer anderen honderdvoudig.’
21En Hij zei: ‘Je pakt toch geen lamp om hem onder een korenmaat te zetten of onder een bed weg te bergen? Nee, je zet hem op een standaard. 22Alles wat verborgen is, moet openbaar worden gemaakt, en alles wat geheim is, moet aan het licht komen. 23Wie oren heeft om te horen, moet goed luisteren!’