23De HEER zei tegen Mozes: 24‘Zeg tegen de Israëlieten: “De eerste dag van de zevende maand moeten de hoorns schallen. Het zal voor jullie een rustdag zijn, die je als heilige dag samen moet vieren. 25Je mag die dag niet werken en moet de HEER een offergave aanbieden.”’
26De HEER zei tegen Mozes: 27‘Neem dit in acht: De tiende dag van de zevende maand is het Grote Verzoendag, een dag die jullie als heilige dag samen moeten vieren. Jullie moeten die dag in onthouding doorbrengen en de HEER een offergave aanbieden. 28Je mag dan geen enkele bezigheid verrichten, want het is Grote Verzoendag, waarop voor jullie ten overstaan van de HEER, jullie God, de verzoeningsrite zal worden voltrokken. 29Wie deze dag niet in onthouding doorbrengt, zal uit de gemeenschap gestoten worden. 30Wie die dag enige bezigheid verricht, zal Ik zelf uit de gemeenschap wegvagen. 31Je mag die dag geen enkele bezigheid verrichten; deze bepaling geldt voor jullie voor altijd, generatie na generatie, waar je ook woont. 32Het zal voor jullie een dag van volstrekte rust zijn, die je in onthouding moet doorbrengen. Deze dag moet in volstrekte rust worden doorgebracht, vanaf de avond van de negende dag van die maand tot aan de avond daarop.’
33De HEER zei tegen Mozes: 34‘Zeg tegen de Israëlieten: “Op de vijftiende dag van de zevende maand begint ter ere van de HEER het Loofhuttenfeest, dat zeven dagen duurt. 35De eerste dag moet je als heilige dag samen vieren; je mag dan niet werken. 36Elk van de zeven dagen moeten jullie de HEER een offergave aanbieden. De achtste dag moet je opnieuw als heilige dag samen vieren, en ook dan moeten jullie een offergave aanbieden aan de HEER. Er zal dan een feestelijke samenkomst zijn en er mag niet gewerkt worden.