9Toen richtte de HEER zich tot mij: 10‘Je moet de geschenken van de ballingen Cheldai, Tobia en Jedaja, die uit Babel zijn gekomen, in ontvangst nemen en diezelfde dag nog naar het huis van Josia, de zoon van Sefanja, gaan. 11Laat van het goud en zilver een kroon maken en zet die op het hoofd van de hogepriester Jozua, de zoon van Josadak. 12Zeg tegen hem: “Dit zegt de HEER van de hemelse machten: Let op, een man met de naam Telg, die aan de stam zal ontspruiten, herbouwt de tempel van de HEER. 13Hij is het die de tempel van de HEER zal herbouwen; hij is het die de koninklijke waardigheid zal dragen en zal heersen vanaf zijn troon. Er zal ook een priester zijn op een eigen troon, en zij zullen in goede vrede samenwerken. 14De kroon zal in de tempel van de HEER worden bewaard ter herinnering aan Cheldai, Tobia en Jedaja, en ter herinnering aan de welwillendheid van de zoon van Sefanja. 15Uit verre landen zullen mensen hierheen komen om te helpen bij de bouw van de tempel van de HEER.”’ Dan zullen jullie inzien dat de HEER van de hemelse machten mij naar jullie gezonden heeft. Dit alles zal gebeuren als jullie luisteren naar de HEER, jullie God.