Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Dag 64 / Marc. 14-16, Ps. 41

Bijbeltekst(en)

Marcus 14

Jezus met kostbare olie gebalsemd

1De volgende dag zou het feest van Pesach en het Ongedesemde brood beginnen. De hogepriesters en schriftgeleerden zochten naar een mogelijkheid om Hem door middel van een list gevangen te nemen en te doden. 2‘Maar niet op het feest,’ zeiden ze, ‘want dan komt het volk in opstand.’

3Toen Hij in Betanië in het huis van Simon – degene die aan een huidziekte had geleden – aanlag voor de maaltijd, kwam er een vrouw binnen. Ze had een albasten flesje bij zich dat gevuld was met zeer kostbare, zuivere nardusolie. Ze brak het flesje open en goot de olie uit over zijn hoofd. 4Sommige aanwezigen zeiden geërgerd tegen elkaar: ‘Waar is deze verkwisting goed voor? 5Die olie had immers voor meer dan driehonderd denarie verkocht kunnen worden, en dat geld hadden we aan de armen kunnen geven.’ Ze voeren tegen haar uit. 6Maar Jezus zei: ‘Laat haar met rust, waarom vallen jullie haar lastig? Ze heeft iets goeds voor Mij gedaan. 7Want de armen zijn altijd bij jullie, en jullie kunnen weldaden aan hen bewijzen wanneer je maar wilt, maar Ik zal niet altijd bij jullie zijn. 8Wat ze kon, heeft ze gedaan: ze heeft mijn lichaam nu al met olie gebalsemd, met het oog op mijn begrafenis. 9Ik verzeker jullie: waar ook maar ter wereld het goede nieuws verkondigd wordt, daar zal ter herinnering aan haar verteld worden wat zij heeft gedaan.’

10Toen ging Judas Iskariot, een van de twaalf, naar de hogepriesters om Hem aan hen uit te leveren. 11Toen zij dit hoorden, waren ze opgetogen en beloofden ze hem geld te zullen geven. En hij zon op een mogelijkheid om Hem op een geschikt moment uit te leveren.

Het pesachmaal

12Op de eerste dag van het feest van het Ongedesemde brood, wanneer het pesachlam wordt geslacht, zeiden zijn leerlingen tegen Hem: ‘Waar wilt U dat wij voorbereidingen gaan treffen zodat U het pesachmaal kunt eten?’ 13Hij stuurde twee van zijn leerlingen op pad en zei tegen hen: ‘Ga naar de stad. Daar zal een man die een kruik water draagt jullie tegemoetkomen; volg hem, 14en wanneer hij ergens binnengaat, moeten jullie tegen de heer des huizes zeggen: “De meester vraagt: ‘Waar is het gastenvertrek waar Ik met mijn leerlingen het pesachmaal kan eten?’” 15Hij zal jullie een grote bovenzaal wijzen, die al is ingericht en waar alles gereedstaat; maak daar het pesachmaal voor ons klaar.’ 16De leerlingen vertrokken naar de stad, en alles gebeurde zoals Hij gezegd had, en ze bereidden het pesachmaal.

17Toen de avond was gevallen, kwam Hij met de twaalf. 18Terwijl ze aanlagen voor de maaltijd, zei Jezus: ‘Ik verzeker jullie: een van jullie, die met Mij eet, zal Mij uitleveren.’ 19Ze werden bedroefd en vroegen een voor een aan Hem: ‘Ik ben het toch niet?’ 20Maar Hij zei tegen hen: ‘Het is een van jullie twaalf, die met Mij uit dezelfde schaal eet. 21Want de Mensenzoon zal heengaan zoals over Hem geschreven staat, maar wee de mens door wie de Mensenzoon uitgeleverd wordt: het zou beter voor hem zijn als hij nooit geboren was.’

22Terwijl ze aten, nam Hij een brood, sprak het zegengebed uit, brak het brood, deelde het uit en zei: ‘Neem hiervan, dit is mijn lichaam.’ 23En Hij nam een beker, sprak het dankgebed uit en gaf hun de beker, en allen dronken eruit. 24Hij zei tegen hen: ‘Dit is mijn bloed, het bloed van het verbond, dat voor velen vergoten wordt. 25Ik verzeker jullie: Ik zal niet meer van de vrucht van de wijnstok drinken, tot de dag dat Ik er opnieuw van zal drinken in het koninkrijk van God.’

26Nadat ze de lofzang hadden gezongen, vertrokken ze naar de Olijfberg. 27Jezus zei tegen hen: ‘Jullie zullen allemaal ten val komen, want er staat geschreven: “Ik zal de herder doden, en de schapen zullen uiteengedreven worden.” 28Maar nadat Ik uit de dood ben opgewekt, zal Ik jullie voorgaan naar Galilea.’ 29Petrus zei tegen Hem: ‘Misschien zal iedereen ten val komen, maar ik niet!’ 30Jezus antwoordde: ‘Ik verzeker je: juist jij zult Me vannacht, nog voor de haan tweemaal gekraaid heeft, driemaal verloochenen.’ 31Maar Petrus hield met grote stelligheid vol: ‘Al zou ik met U moeten sterven, verloochenen zal ik U nooit.’ Alle anderen zeiden iets dergelijks.

Nachtwake en arrestatie

32Ze kwamen bij een plek die Getsemane heette, en Hij zei tegen zijn leerlingen: ‘Blijven jullie hier zitten, terwijl Ik ga bidden.’ 33Hij nam Petrus, Jakobus en Johannes met zich mee. Hij voelde zich onrustig en angstig worden 34en zei tegen hen: ‘Ik ben diepbedroefd, tot stervens toe. Blijf hier waken.’ 35Hij liep nog een stukje verder, liet zich toen op de grond vallen en bad dat dit uur zo mogelijk aan Hem voorbij mocht gaan. 36Hij zei: ‘Abba, Vader, voor U is alles mogelijk, neem deze beker van Mij weg. Maar laat niet gebeuren wat Ik wil, maar wat U wilt.’ 37Hij liep terug en zag dat zijn leerlingen lagen te slapen. Hij zei tegen Petrus: ‘Simon, slaap je? Kon je niet één uur waken? 38Blijf wakker en bid dat jullie niet in beproeving komen; de geest is wel gewillig, maar het lichaam is zwak.’ 39Weer ging Hij weg om te bidden, met dezelfde woorden als daarvoor. 40Toen Hij weer terugkwam, lagen ze opnieuw te slapen, want hun ogen vielen steeds dicht, en ze wisten niet wat ze Hem moesten antwoorden. 41Toen Hij voor de derde maal terugkwam, zei Hij tegen hen: ‘Liggen jullie daar nog steeds te slapen en te rusten? Het is genoeg. Het ogenblik is gekomen waarop de Mensenzoon wordt uitgeleverd aan de zondaars. 42Sta op, laten we gaan; kijk, hij die Mij uitlevert, is al vlakbij.’

43Nog voor Hij uitgesproken was, kwam Judas eraan, een van de twaalf, in gezelschap van een met zwaarden en knuppels bewapende bende, die door de hogepriesters, schriftgeleerden en oudsten was gestuurd. 44Judas, die Hem zou uitleveren, had met hen een teken afgesproken. Hij had gezegd: ‘Degene die ik kus, die is het. Neem Hem gevangen en voer Hem weg onder strenge bewaking.’ 45Toen hij eraan kwam, liep hij recht op Jezus af, zei: ‘Rabbi!’ en kuste Hem. 46Ze grepen Hem vast en namen Hem gevangen. 47Een van de omstanders trok een zwaard, haalde uit en sloeg de dienaar van de hogepriester een oor af. 48Jezus zei tegen hen: ‘U bent er met zwaarden en knuppels op uit getrokken om Mij te arresteren, alsof Ik een misdadiger ben! 49Dagelijks was Ik bij u in de tempel om onderricht te geven, en toen hebt u Me niet gevangengenomen; maar dit gebeurt omdat de Schriften in vervulling moeten gaan.’ 50Toen lieten allen Hem in de steek en vluchtten weg. 51Een jongeman, die alleen een linnen kleed aanhad, probeerde bij Hem te blijven, maar toen ook hij werd vastgegrepen, 52liet hij het kleed in hun handen achter en vluchtte naakt weg.

Jezus verhoord en verloochend

53Jezus werd meegevoerd naar het huis van de hogepriester om te worden voorgeleid, en alle hogepriesters, oudsten en schriftgeleerden kwamen daar bijeen. 54Petrus volgde Hem op een afstand tot op de binnenplaats van het huis van de hogepriester, waar hij tussen de knechten ging zitten en zich warmde aan het vuur.

55De hogepriesters en het hele Sanhedrin probeerden Jezus op grond van een getuigenverklaring ter dood te veroordelen, maar dat lukte hun niet; 56want hoewel veel mensen een valse verklaring aflegden, waren hun getuigenissen niet afdoende. 57Toen kwamen er een paar met de volgende valse verklaring: 58‘We hebben Hem horen zeggen: “Ik zal die door mensenhanden gemaakte tempel afbreken en in drie dagen een andere opbouwen die niet door mensenhanden gemaakt is.”’ 59Maar ook zo was de getuigenverklaring niet afdoende. 60De hogepriester stond op en vroeg Jezus: ‘Waarom antwoordt U niet? U hoort toch wat deze getuigen over U zeggen?’ 61Maar Hij bleef zwijgen en antwoordde niet. Toen vroeg de hogepriester Hem: ‘Bent U de messias, de Zoon van de Gezegende?’ 62Jezus zei: ‘Dat ben Ik, en u zult de Mensenzoon zien zitten aan de rechterhand van de Machtige en Hem zien komen met de wolken van de hemel.’ 63De hogepriester scheurde zijn kleren en zei: ‘Waarvoor hebben we nog getuigen nodig? 64U hebt de godslastering gehoord; wat is uw oordeel?’ Allen oordeelden dat Hij schuldig was en de doodstraf verdiende. 65Toen begonnen sommigen Hem te bespuwen; ze blinddoekten Hem en sloegen Hem en zeiden: ‘Profeteer nu maar!’, en ook de dienaren gaven Hem vuistslagen.

66Terwijl Petrus beneden op de binnenplaats was, kwam een van de dienstmeisjes van de hogepriester voorbij. 67Toen ze Petrus bij het vuur zag zitten, keek ze hem aan en zei: ‘Jij was ook bij die Jezus van Nazaret!’ 68Maar hij ontkende dat en zei: ‘Ik weet niet waar je het over hebt, ik begrijp echt niet wat je bedoelt.’ Hij ging naar buiten, naar het voorportaal, en er kraaide een haan. 69Toen het meisje hem daar weer zag, zei ze opnieuw, nu tegen de omstanders: ‘Hij is een van hen!’ 70Maar hij ontkende het weer. En algauw zeiden ook de omstanders tegen Petrus: ‘Je bent wel degelijk een van hen, jij komt immers ook uit Galilea.’ 71Maar hij begon te vloeken en zwoer: ‘Ik ken die man over wie jullie het hebben niet!’ 72En meteen kraaide de haan voor de tweede keer. En Petrus herinnerde zich dat Jezus tegen hem gezegd had: ‘Nog voor de haan tweemaal gekraaid heeft, zul jij Mij driemaal verloochenen.’ En toen hem dat te binnen schoot, begon hij te huilen.

Marcus 15

Jezus voor Pilatus

1’s Ochtends in alle vroegte kwamen de hogepriesters, de oudsten en de schriftgeleerden en het hele Sanhedrin in vergadering bijeen. Nadat ze Jezus geboeid hadden, leidden ze Hem weg en leverden Hem over aan Pilatus.

2Pilatus vroeg Hem: ‘Bent U de koning van de Joden?’ Hij antwoordde: ‘U zegt het.’ 3De hogepriesters brachten allerlei beschuldigingen tegen Hem in. 4Pilatus vroeg Hem toen: ‘Waarom antwoordt U niet? U hoort toch waar ze U allemaal van beschuldigen?’ 5Maar Jezus zei helemaal niets meer, tot verwondering van Pilatus. 6Pilatus had de gewoonte om op het pesachfeest één gevangene, die door het volk gekozen werd, vrij te laten. 7Op dat moment zat er een zekere Barabbas gevangen, samen met de andere opstandelingen die tijdens het oproer hadden gemoord. 8Een grote groep mensen trok naar Pilatus en begon hem te vragen om ook nu te doen wat zijn gewoonte was. 9Pilatus vroeg hun: ‘Wilt u dat ik de koning van de Joden vrijlaat?’ 10Want hij begreep wel dat de hogepriesters Hem uit afgunst hadden uitgeleverd. 11Maar de hogepriesters hitsten de menigte op om te zeggen dat hij Barabbas moest vrijlaten. 12Toen zei Pilatus tegen hen: ‘Wat moet ik dan doen met de man die u de koning van de Joden noemt?’ 13En ze begonnen weer te schreeuwen. ‘Kruisig Hem!’ riepen ze. 14Pilatus vroeg: ‘Wat heeft Hij dan misdaan?’ Maar ze schreeuwden nog harder: ‘Kruisig Hem!’

15Omdat Pilatus de menigte tevreden wilde stellen, liet hij Barabbas vrij. Jezus leverde hij uit om gekruisigd te worden, nadat hij Hem eerst nog had laten geselen.

Kruisiging

16De soldaten leidden Hem weg, het paleis (dat is het pretorium) in, en riepen de hele cohort bijeen. 17Ze trokken Hem een purperen gewaad aan, vlochten een kroon van doorntakken en zetten Hem die op. 18Daarna brachten ze Hem hulde met de woorden: ‘Gegroet, koning van de Joden!’ 19Ze sloegen Hem met een rietstok op het hoofd en bespuwden Hem, en bogen onderdanig voor Hem. 20Nadat ze Hem zo hadden bespot, trokken ze Hem het purperen gewaad uit en deden Hem zijn kleren weer aan.

Toen brachten ze Hem naar buiten om Hem te kruisigen. 21Ze dwongen een voorbijganger die net de stad binnenkwam, Simon van Cyrene, de vader van Alexander en Rufus, om het kruis te dragen. 22Ze brachten Hem naar Golgota, wat in onze taal ‘schedelplaats’ betekent. 23Ze wilden Hem met mirre vermengde wijn geven, maar Hij nam die niet aan. 24Ze kruisigden Hem en verdeelden zijn kleren onder elkaar; ze dobbelden erom wie wat zou krijgen. 25Het was in het derde uur na zonsopgang dat ze Hem kruisigden. 26Het opschrift met de aanklacht tegen Hem luidde: ‘De koning van de Joden’. 27Samen met Hem kruisigden ze twee misdadigers, de een rechts van Hem, de ander links. 29De voorbijgangers keken hoofdschuddend toe en dreven de spot met Hem: ‘Ach, kijk nou toch eens! Jij die de tempel afbreekt en in drie dagen weer opbouwt, 30red jezelf toch door van het kruis af te komen.’ 31Ook de hogepriesters en de schriftgeleerden maakten onder elkaar zulke spottende opmerkingen: ‘Anderen heeft Hij gered, maar zichzelf redden kan Hij niet; 32laat die messias, die koning van Israël, nu van het kruis afkomen. Als we dat zien, zullen we geloven!’ Ook de twee andere gekruisigden beschimpten Hem.

33Op het middaguur viel er duisternis over het hele land, die drie uur aanhield. 34Aan het einde daarvan, in het negende uur, riep Jezus met luide stem: ‘Eloï, Eloï, lema sabachtani?’, wat in onze taal betekent: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt U Mij verlaten?’ 35Toen de omstanders dat hoorden, zeiden enkelen van hen: ‘Hoor, Hij roept om Elia!’ 36Iemand ging snel een spons halen, dompelde die in water met azijn, stak de spons op een stok en probeerde Hem te laten drinken, terwijl hij zei: ‘Laten we nu maar eens zien of Elia komt om Hem eraf te halen.’ 37Nadat Jezus luid geroepen had, blies Hij de laatste adem uit. 38En het voorhangsel van de tempel scheurde van boven tot onder in tweeën. 39Toen de centurio, die recht tegenover Hem stond, Hem zo zijn laatste adem zag uitblazen, zei hij: ‘Werkelijk, deze mens was Gods Zoon.’

Graflegging

40Van een afstand stonden ook vrouwen toe te kijken, onder wie Maria van Magdala en Maria, de moeder van Jakobus de jongere en van Joses, en Salome. 41Zij waren Jezus gevolgd en hadden Hem gediend toen Hij in Galilea verbleef. Zo stonden er nog veel meer vrouwen, die met Hem waren meegereisd naar Jeruzalem.

42Toen de avond al gevallen was (het was de ‘voorbereidingsdag’, dat wil zeggen de dag voor de sabbat), 43kwam Josef van Arimatea, een vooraanstaand raadsheer, die zelf ook de komst van het koninkrijk van God verwachtte. Hij raapte al zijn moed bijeen en ging naar Pilatus, die hij om het lichaam van Jezus vroeg. 44Het bevreemdde Pilatus dat Hij al dood zou zijn en hij riep de centurio bij zich, aan wie hij vroeg of Jezus al gestorven was, 45en toen de centurio dat bevestigd had, gaf hij het lijk aan Josef. 46Josef kocht een stuk linnen, haalde Jezus van het kruis en wikkelde Hem in het linnen. Daarna legde hij Hem in een graf dat in de rots was uitgehouwen en rolde een steen voor de ingang.

47Maria van Magdala en Maria, de moeder van Joses, keken toe in welk graf Hij werd gelegd.

Marcus 16

Het lege graf

1Toen de sabbat voorbij was, kochten Maria van Magdala en Maria, de moeder van Jakobus, en Salome geurige olie om Hem te balsemen. 2Op de eerste dag van de week gingen ze heel vroeg in de ochtend, vlak na zonsopgang, naar het graf. 3Ze zeiden tegen elkaar: ‘Wie zal voor ons de steen voor de ingang van het graf wegrollen?’ 4Maar toen ze opkeken, zagen ze dat de steen al was weggerold; het was een heel grote steen. 5Toen ze het graf binnengingen, zagen ze rechts een in het wit geklede jongeman zitten. Ze schrokken vreselijk. 6Maar hij zei tegen hen: ‘Wees niet bang. Jullie zoeken Jezus van Nazaret, die gekruisigd is. Hij is opgewekt uit de dood, Hij is niet hier; kijk, dat is de plaats waar Hij was neergelegd. 7Ga terug en zeg tegen zijn leerlingen en tegen Petrus: “Hij gaat jullie voor naar Galilea, daar zullen jullie Hem zien, zoals Hij jullie heeft gezegd.”’

8Ze gingen naar buiten en vluchtten bij het graf vandaan, want ze waren bevangen door angst en schrik. Ze waren zo erg geschrokken dat ze tegen niemand iets zeiden.

Na de opstanding

[9Toen Hij vroeg op de eerste dag van de week uit de dood was opgestaan, verscheen Hij eerst aan Maria van Magdala, bij wie Hij zeven demonen had uitgedreven. 10Ze ging het nieuws vertellen aan de mensen die Hem hadden vergezeld en die nu om Hem treurden en rouwden. 11Toen ze hoorden dat Hij leefde en dat zij Hem had gezien, geloofden ze het niet. 12Daarna verscheen Hij in een andere gedaante aan twee van hen toen ze buiten de stad waren. 13Ze gingen terug en vertelden het aan de anderen; maar ook zij werden niet geloofd. 14Ten slotte verscheen Hij aan de elf leerlingen terwijl ze aanlagen voor de maaltijd, en Hij verweet hun hun ongeloof en halsstarrigheid, omdat ze geen geloof hadden geschonken aan degenen die Hem hadden gezien nadat Hij uit de dood was opgewekt. 15En Hij zei tegen hen: ‘Trek heel de wereld rond en verkondig het goede nieuws aan alle schepselen. 16Wie gelooft en gedoopt is zal worden gered, maar wie niet gelooft zal worden veroordeeld. 17Het geloof zal gepaard gaan met de volgende tekenen: zij die geloven zullen in mijn naam demonen uitdrijven, ze zullen spreken in onbekende talen, 18met hun handen zullen ze slangen oppakken en als ze een dodelijk gif drinken zal dat hen niet deren, en ze zullen zieken weer gezond maken door hun de handen op te leggen.’

19Nadat Hij dit tegen hen had gezegd, werd de Heer opgenomen in de hemel en nam Hij plaats aan de rechterhand van God. 20En zij gingen op weg om overal het goede nieuws te verkondigen. De Heer hielp hen daarbij en zette hun verkondiging kracht bij met de tekenen die ermee gepaard gingen.]

Marcus 14-16NBV21Open in de Bijbel

Psalmen 41

1Voor de koorleider. Een psalm van David.

2Gelukkig wie zorgt voor de armen;

in kwade dagen zal de HEER hem uitkomst geven,

3de HEER zal hem beschermen en in leven houden,

men prijst hem gelukkig in het hele land.

‘Lever hem niet uit aan zijn vijanden!’

4Op zijn ziekbed zal de HEER hem tot steun zijn.

‘Hoe lang hij ook ziek ligt, U keert zijn lot ten goede.’

5Ik zeg: ‘HEER, wees mij genadig,

genees mij, ik heb tegen U gezondigd.’

6Mijn vijanden verwensen mij, ze zeggen:

‘Wanneer sterft hij en verdwijnt zijn naam?’

7Wie mij bezoekt, heeft mooie woorden,

maar zijn hart is vol kwade gedachten;

staat hij buiten, hij spreekt ze uit.

8Wie mij haten hopen het ergste voor mij

en fluisteren aan mijn bed tegen elkaar:

9‘Hij is geveld door iets boosaardigs,

wie zo ziek ligt, staat nooit meer op.’

10Zelfs mijn beste vriend,

die ik vertrouwde en die at van mijn brood,

heeft zich tegen mij gekeerd.

11Toon mij, HEER, uw genade en laat mij opstaan,

dan zal ik hun geven wat ze verdienen.

12Hieraan zal ik weten dat U mij liefhebt:

als mijn vijand niet langer juicht,

13als U mij bijstaat, omdat ik onschuldig ben,

en mij voorgoed laat wonen in uw nabijheid.

14Geprezen zij de HEER, de God van Israël,

van eeuwigheid tot eeuwigheid.

Amen, amen.

Psalmen 41NBV21Open in de Bijbel
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.25.2
Volg ons