Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Dag 48 / Ex. 19-20, Ps. 105

Bijbeltekst(en)

Exodus 19

Verschijning van de HEER op de Sinai; de tien geboden

1In de derde maand, op precies dezelfde dag dat ze uit Egypte waren weggetrokken, kwamen de Israëlieten in de Sinaiwoestijn. 2Ze waren vanuit Refidim verder getrokken en in de Sinaiwoestijn gekomen. Daar sloegen de Israëlieten hun kamp op, vlak bij de berg. 3Mozes ging de berg op, naar God. De HEER riep hem vanaf de berg toe: ‘Zeg tegen het volk van Jakob, laat de kinderen van Israël weten: 4“Jullie hebben gezien hoe Ik ben opgetreden tegen Egypte, en hoe Ik je op adelaarsvleugels gedragen heb en je hier bij mij heb gebracht. 5Als je mijn woorden ter harte neemt en je aan het verbond met Mij houdt, zul je een kostbaar bezit voor Mij zijn, kostbaarder dan alle andere volken – want de hele aarde behoort Mij toe. 6Een koninkrijk van priesters zul je zijn, een heilig volk.” Breng deze woorden aan de Israëlieten over.’ 7Mozes ging terug, riep de oudsten van het volk bijeen en deelde hun alles mee wat de HEER hem had opgedragen. 8En het hele volk antwoordde als uit één mond: ‘We zullen alles doen wat de HEER heeft gezegd.’ Mozes bracht het antwoord van het volk aan de HEER over, 9waarop de HEER tegen hem zei: ‘Ik kom naar je toe in een donkere wolk, dan kan iedereen het horen wanneer Ik met je spreek en zullen ze voor altijd vertrouwen in je hebben.’ Toen Mozes de HEER vertelde wat het volk had geantwoord, 10zei de HEER hem ook: ‘Ga terug naar het volk en zorg ervoor dat ze zich vandaag en morgen heiligen, en laten ze hun kleren wassen. 11Bij het aanbreken van de derde dag moeten ze gereed zijn, want op die dag zal de HEER voor de ogen van heel het volk neerdalen op de Sinai. 12Geef aan tot waar het volk mag komen, en waarschuw hen dat ze de berg niet op gaan; zelfs de voet daarvan mogen ze niet aanraken. Wie zich op de berg waagt, moet ter dood gebracht worden. 13Zo iemand mag met geen vinger aangeraakt worden; hij moet worden gestenigd of met pijlen doorboord. Of het nu mensen of dieren betreft, ze mogen niet in leven blijven. Pas als het geluid van een ramshoorn weerklinkt, mogen ze de berg op gaan.’ 14Weer ging Mozes naar beneden, naar het volk. Hij droeg hun op zich te heiligen en hun kleren te wassen. 15‘Zorg ervoor dat u binnen drie dagen gereed bent,’ zei hij, ‘en dat u in de tussentijd geen gemeenschap hebt met een vrouw.’

16Op de derde dag, bij het aanbreken van de morgen, begon het te donderen en te bliksemen, er hing een dreigende wolk boven de berg, en zeer luid weerklonk het geschal van een ramshoorn. Iedereen in het kamp beefde. 17Mozes leidde het volk het kamp uit, God tegemoet. Aan de voet van de berg bleven ze staan. 18De Sinai was volledig in rook gehuld, want de HEER was daarop neergedaald in vuur. De rook steeg op als de rook uit een smeltoven, en de berg trilde hevig. 19Het geschal van de ramshoorn werd luider en luider. Mozes sprak, en God antwoordde met geweldig stemgeluid. 20De HEER was op de top van de Sinai neergedaald. Hij vroeg Mozes naar Hem toe te komen, en Mozes ging naar boven. 21De HEER zei tegen Mozes: ‘Ga naar beneden en waarschuw het volk dat ze niet te dichtbij komen in de hoop de HEER te zien, want dan zullen velen van hen het leven verliezen. 22Ook de priesters, die gewoonlijk wel in de nabijheid van de HEER mogen komen, moeten op eerbiedige afstand blijven, anders zal de toorn van de HEER tegen hen losbarsten.’ 23Mozes antwoordde de HEER: ‘Het volk kan de Sinai niet op gaan. U hebt ons immers zelf bevolen de berg af te grenzen en als heilig te beschouwen.’ 24De HEER zei: ‘Ga naar beneden, en kom samen met Aäron weer terug. Maar de priesters en het volk mogen niet dichterbij komen, zij mogen de berg niet op gaan, anders zal mijn toorn tegen hen losbarsten.’ 25Mozes ging terug naar het volk en bracht hun dit over.

Exodus 20

1Toen sprak God deze woorden:

2‘Ik ben de HEER, uw God, die u uit Egypte, uit de slavernij, heeft bevrijd.

3Vereer naast Mij geen andere goden.

4Maak geen godenbeelden, geen enkele afbeelding van iets dat in de hemel hierboven is of van iets beneden op de aarde of in het water onder de aarde. 5Kniel er niet voor neer en vereer ze niet, want Ik, de HEER, uw God, duld geen ontrouw. Als ouders Mij haten en zondigen, roep Ik hun kinderen daarvoor ter verantwoording, tot in het derde en vierde geslacht; 6maar als ze Mij liefhebben en doen wat Ik gebied, bewijs Ik mijn trouw tot in het duizendste geslacht.

7Misbruik de naam van de HEER, uw God, niet, want wie zijn naam misbruikt laat Hij niet vrijuit gaan.

8Houd de sabbat in ere als een heilige dag. 9Zes dagen lang kunt u werken en al uw arbeid verrichten, 10maar de zevende dag is de sabbat, die gewijd is aan de HEER, uw God; dan mag u niet werken. Dat geldt voor u, voor uw zonen en dochters, voor uw slaven en slavinnen, voor uw vee, en ook voor vreemdelingen die bij u in de stad wonen. 11Want in zes dagen heeft de HEER de hemel en de aarde gemaakt, en de zee met alles wat er leeft, en op de zevende dag rustte Hij. Daarom heeft de HEER de sabbat gezegend en geheiligd.

12Toon eerbied voor uw vader en uw moeder. Dan zult u lang leven in het land dat de HEER, uw God, u geven zal.

13Pleeg geen moord.

14Pleeg geen overspel.

15Steel niet.

16Leg over een ander geen vals getuigenis af.

17Zet uw zinnen niet op het huis van een ander, en evenmin op zijn vrouw, op zijn slaaf, zijn slavin, zijn rund of zijn ezel, of wat hem ook maar toebehoort.’

18Heel het volk was getuige van de donderslagen en lichtflitsen, het schallen van de ramshoorn en de rook die uit de berg kwam. Bij die aanblik deinsden ze achteruit, en ze bleven op een afstand staan. 19Ze zeiden tegen Mozes: ‘Spreekt u met ons, wij zullen naar u luisteren. Maar laat God niet met ons spreken, want dan sterven we.’ 20Maar Mozes antwoordde: ‘Wees niet bang, God is gekomen om u op de proef te stellen en u met ontzag voor Hem te vervullen, zodat u niet meer zondigt.’ 21En terwijl het volk op een afstand bleef staan, ging Mozes naar de donkere wolk waarin God aanwezig was.

Regels en wetten

22De HEER droeg Mozes op het volgende tegen de Israëlieten te zeggen: ‘Jullie zijn er getuige van geweest dat Ik vanuit de hemel tot jullie heb gesproken. 23Je mag daarom geen goden van zilver of goud maken om die naast Mij te vereren. 24Maak voor Mij een altaar van aarde, en slacht daarop je schapen, geiten en runderen voor de brandoffers en vredeoffers. Op elke plaats waar Ik mijn naam wil laten noemen, zal Ik naar jullie toe komen en je zegenen. 25Als je voor Mij een stenen altaar wilt bouwen, gebruik dan geen gehouwen stenen, want door de stenen met een beitel te bewerken ontwijd je ze. 26En breng geen treden aan, want als je daarlangs omhoog zou gaan, zou men je geslachtsdelen zien.’

Exodus 19-20NBV21Open in de Bijbel

Psalmen 105

1Loof de HEER, roep luid zijn naam,

maak zijn daden bekend onder de volken,

2zing en speel voor Hem,

spreek vol lof over zijn wonderen,

3beroem u op zijn heilige naam.

Wees blij van hart, u die de HEER zoekt.

4Zie uit naar de HEER en zijn macht,

zoek voortdurend zijn nabijheid.

5Gedenk de wonderen die Hij heeft gedaan,

de oordelen die Hij heeft uitgesproken,

6nageslacht van Abraham, zijn dienaar,

kinderen van Jakob, door Hem verkozen.

7Hij is de HEER, onze God,

zijn besluiten gelden over de hele aarde.

8Tot in eeuwigheid zal Hij gedenken

zijn belofte aan duizend geslachten,

9het verbond dat Hij sloot met Abraham

en voor Isaak bevestigde met een eed.

10Voor Jakob verhief Hij het tot wet,

voor Israël tot een eeuwig verbond,

11toen Hij zei: ‘Ik zal jou Kanaän geven,

dat land wordt je onvervreemdbaar bezit.’

12Toen zij daar nog maar korte tijd waren,

een handjevol vreemdelingen,

13zwierven zij van volk naar volk,

van het ene koninkrijk naar het andere.

14Hij stond niet toe dat iemand hen verdrukte,

ter wille van hen strafte Hij koningen:

15‘Raak mijn gezalfden niet aan,

doe mijn profeten geen kwaad.’

16Hij riep een hongersnood over het land af

en vernietigde elke voorraad brood.

17Hij stuurde een van hen vooruit:

Jozef, die als slaaf werd verkocht.

18Ze klonken zijn voeten in ketenen,

sloten zijn hals in ringen van ijzer,

19totdat zijn voorspelling uitkwam,

het woord van de HEER hem vrijsprak.

20De koning beval hem los te laten,

de heerser der volken liet hem vrij.

21Hij stelde hem aan als heer van zijn huis,

als beheerder van heel zijn bezit,

22om zijn prinsen aan banden te leggen

en zijn oudsten wijsheid te leren.

23Israël trok weg naar Egypte,

Jakob verbleef als vreemde in het land van Cham.

24God maakte zijn volk zeer vruchtbaar,

machtiger dan wie het belaagden.

25Hij veranderde hun hart: ze gingen zijn volk haten

en spanden samen tegen zijn dienaren.

26Hij stuurde Mozes, zijn dienaar,

en Aäron, de man van zijn keuze.

27Zij kondigden zijn wondertekenen aan,

machtige daden in het land van Cham.

28Hij stuurde duisternis en het werd duister –

waren ze niet doof voor zijn woorden?

29Hij veranderde hun waterstromen in bloed

en liet al hun vissen sterven.

30Hun land krioelde van kikkers,

tot in de kamers van hun koningen.

31Hij sprak en er kwam ongedierte

en een muggenplaag in heel hun gebied.

32In plaats van regen gaf Hij hagel,

hevige branden ontstak Hij in hun land,

33Hij trof hun wijnstok en vijgenboom

en verwoestte de bomen in hun gebied.

34Hij sprak en de sprinkhaan kwam

met zijn larven, niet te tellen,

35die vrat al het groen van de velden,

die vrat het gewas van hun akkers.

36Hij trof de eerstgeborenen in hun land,

hun sterke oudste zonen.

37Hij liet zijn volk vertrekken met zilver en goud,

niemand in hun stammen ging strompelend weg.

38Egypte was vervuld van angst

en zag hen met vreugde gaan.

39Hij hing een wolk op als gordijn

en ontstak vuur om de nacht te verlichten.

40Op hun vraag liet Hij kwartels komen,

met brood uit de hemel stilde Hij hun honger,

41Hij sloeg de rots open en er vloeide water,

een rivier stromend in uitgedroogd land.

42Hij dacht aan zijn heilig woord,

gegeven aan Abraham, zijn dienaar,

43Hij liet zijn volk in vreugde vertrekken,

zijn uitverkoren volk jubelend gaan.

44Hij gaf hun het land van andere volken,

het bezit van vreemde naties viel hun ten deel.

45Zij moesten daar zijn geboden naleven

en zich houden aan zijn wetten.

Halleluja!

Psalmen 105NBV21Open in de Bijbel
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.25.2
Volg ons