Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Dag 358 / Op. 4-5, Ps. 34

Bijbeltekst(en)

Openbaring 4

Aanbidding van God en van het lam

1Hierna had ik een visioen. Er stond een deur open in de hemel. De stem die me eerder had toegesproken met het geluid van een bazuin, zei nu: ‘Kom hierboven, dan laat Ik je zien wat er hierna gebeuren moet.’ 2Op hetzelfde moment raakte ik in vervoering. Er stond een troon in de hemel en daarop zat iemand. 3Degene die daar zat had een uiterlijk als van jaspis en sarder, en rond de troon was een regenboog die eruitzag als smaragd. 4Om de troon heen stonden vierentwintig andere tronen, waarop vierentwintig oudsten zaten. Ze droegen witte kleren en hadden een gouden krans op hun hoofd. 5Van de troon gingen bliksemschichten uit en donderslagen en groot geraas. Voor de troon brandden zeven vurige fakkels; dat zijn de zeven geesten van God. 6Ook lag er voor de troon iets als een zee van glas, van kristal. Midden voor de troon en eromheen waren vier wezens, die van voren en van achteren een en al oog waren. 7Het eerste wezen zag eruit als een leeuw en het tweede als een jonge stier; het derde had een gezicht als een mens en het vierde leek een vliegende adelaar. 8Elk van de vier wezens had zes vleugels, met overal ogen aan de buiten- en de binnenkant. Dag en nacht, zonder ophouden, roepen ze: ‘Heilig, heilig, heilig is God, de Heer, de Almachtige, die was, die is en die komt.’ 9Telkens als deze wezens lof, eer en dank brengen aan degene die op de troon zit en die tot in eeuwigheid leeft, 10werpen de vierentwintig oudsten zich neer voor Hem die op de troon zit, en aanbidden Hem die leeft tot in eeuwigheid, en leggen hun kransen voor zijn troon met de woorden: 11‘U komt alle lof, eer en macht toe, Heer, onze God, want U hebt alles geschapen: uw wil is de oorsprong van alles wat er is.’

Openbaring 5

1Toen zag ik dit: degene die op de troon zat had in zijn rechterhand een boekrol die aan beide kanten beschreven was en met zeven zegels was verzegeld. 2Ik zag een machtige engel die met luide stem uitriep: ‘Wie komt het toe de zegels te verbreken en de boekrol te openen?’ 3Maar er was niemand in de hemel of op aarde of onder de aarde die de boekrol kon openen en inzien. 4Ik brak in tranen uit omdat blijkbaar niemand het verdiende om de boekrol te openen en hem in te zien. 5Toen zei een van de oudsten tegen mij: ‘Huil niet. Want de leeuw uit de stam Juda, de telg van David, heeft de overwinning behaald, en daarom mag Hij de boekrol met de zeven zegels openen.’ 6Toen zag ik midden voor de troon een lam staan, tussen de vier wezens en de oudsten. Het zag eruit als een lam dat geslacht was en het had zeven hoorns en zeven ogen; dat zijn de zeven geesten van God, die over de hele wereld zijn uitgestuurd. 7Het lam ging naar degene die op de troon zat en ontving de boekrol uit zijn rechterhand. 8Op hetzelfde moment wierpen de vier wezens en de vierentwintig oudsten zich voor het lam neer. Ieder van hen had een lier en een gouden schaal vol wierook; dat zijn de gebeden van de heiligen. 9En ze zetten een nieuw lied in:

‘U verdient het om de boekrol te ontvangen en zijn zegels te verbreken. Want U bent geslacht en met uw bloed hebt U voor God mensen gekocht uit alle landen en volken, van elke stam en taal. 10U hebt voor onze God uit hen een koninkrijk gevormd en hen tot priesters gemaakt. Zij zullen als koningen heersen op aarde.’

11Daarna hoorde ik het geluid van een groot aantal engelen rondom de troon, de wezens en de oudsten; het waren er oneindig veel, tienduizend maal tienduizenden, duizend maal duizenden. 12Met luide stem riepen ze: ‘Het lam dat geslacht is, komt alle macht, rijkdom en wijsheid toe, en alle kracht, eer, lof en dank.’ 13Elk schepsel in de hemel, op aarde, onder de aarde en in de zee, alles en iedereen hoorde ik zeggen: ‘Aan Hem die op de troon zit en aan het lam komen de dank, de eer, de lof en de macht toe, tot in eeuwigheid.’ 14De vier wezens antwoordden: ‘Amen,’ en de oudsten wierpen zich in aanbidding neer.

Openbaring 4-5NBV21Open in de Bijbel

Psalmen 34

1Van David, toen hij zich aan het hof van Abimelech als een krankzinnige voordeed en pas wegging toen deze hem verjoeg.

2De HEER wil ik prijzen, elk uur van de dag,

mijn mond is altijd vol van zijn lof.

3Laat mijn leven een loflied zijn voor de HEER,

de nederigen zullen het met vreugde horen.

4Roem met mij de grootheid van de HEER,

sluit u aan om zijn naam te verheffen.

5Ik zocht de HEER en Hij gaf antwoord,

Hij heeft mij van alle angst bevrijd.

6Wie naar Hem opzien, stralen van vreugde,

schaamte zal hun gezicht niet kleuren.

7In mijn verdrukking riep ik tot de HEER,

Hij heeft geluisterd en mij uit de nood gered.

8De engel van de HEER waakt

over wie Hem vrezen, en bevrijdt hen.

9Proef en geniet de goedheid van de HEER,

gelukkig de mens die bij Hem schuilt.

10Vromen, heb ontzag voor de HEER:

wie Hem vreest lijdt geen gebrek.

11Jonge leeuwen lopen hongerig rond,

wie de HEER zoekt, ontbreekt het aan niets.

12Kom, kinderen, luister naar mij,

ik leer je ontzag voor de HEER.

13Hebben jullie het leven lief,

wil je goede jaren genieten?

14Behoed dan je tong voor het kwaad,

je lippen voor woorden van bedrog.

15Mijd het kwade, doe wat goed is,

streef naar vrede, jaag die na.

16Het oog van de HEER rust op de rechtvaardigen,

zijn oor luistert naar hun hulpgeroep.

17Toornig ziet de HEER wie kwaad doen aan,

Hij wist hun namen op aarde uit.

18De HEER hoort de kreten van de rechtvaardigen,

Hij bevrijdt hen uit de nood.

19Gebroken mensen is de HEER nabij,

Hij redt wie zwaar wordt getroffen.

20Al blijft de rechtvaardige niets bespaard,

de HEER zal hem steeds weer bevrijden.

21Hij waakt zelfs over zijn beenderen,

niet één ervan wordt verbrijzeld.

22Een slecht mens komt om door eigen kwaad,

wie een rechtvaardige haat zal boeten.

23De HEER redt het leven van zijn dienaren,

nooit zal boeten wie schuilt bij Hem.

Psalmen 34NBV21Open in de Bijbel
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.25.2
Volg ons