Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Dag 332 / Dan. 1-2

Bijbeltekst(en)

Daniël 1

Aan het Babylonische hof

1In het derde regeringsjaar van Jojakim, de koning van Juda, trok Nebukadnessar, de koning van Babylonië, op naar Jeruzalem en belegerde de stad. 2De Heer leverde Jojakim, de koning van Juda, aan hem uit en gaf hem een deel van de voorwerpen van Gods tempel in handen. Nebukadnessar nam ze mee naar Sinear, naar de tempel van zijn eigen god, en liet ze daar in de schatkamer zetten.

3De koning gaf het hoofd van zijn eunuchen, Aspenaz, opdracht een aantal Israëlieten van koninklijke en voorname afkomst naar zijn paleis te brengen. 4Het moesten jongemannen zonder lichamelijke gebreken zijn, aantrekkelijk om te zien, rijk aan kennis, ontwikkeld en met een scherp verstand, en bovendien geschikt om aan het hof te dienen. Aspenaz moest hen onderwijzen in de geschriften en de taal van de Chaldeeën. 5De koning wees hun een dagelijkse hoeveelheid toe van de spijzen en de wijn van zijn tafel. Na drie jaar onderricht zouden ze in dienst van de koning treden.

6Onder hen waren enkele Judeeërs: Daniël, Chananja, Misaël en Azarja. 7Maar de hoofdeunuch gaf hun andere namen; Daniël noemde hij Beltesassar, Chananja Sadrach, Misaël Mesach en Azarja Abednego. 8Daniël was vastbesloten zich aan de reinheidsvoorschriften te houden en hij vroeg de hoofdeunuch toestemming zich van de spijzen en de wijn van de koninklijke tafel te mogen onthouden. 9God zorgde ervoor dat de hoofdeunuch Daniël gunstig gezind was. 10Toch zei de hoofdeunuch tegen hem: ‘Ik ben bang voor mijn heer, de koning; hij heeft bepaald wat jullie zullen eten en drinken, en als hij vindt dat jullie er slechter uitzien dan jullie leeftijdsgenoten zal hij mij daarvoor verantwoordelijk stellen.’ 11Daarop richtte Daniël zich tot de kamerheer die de hoofdeunuch aan hem en aan Chananja, Misaël en Azarja had toegewezen: 12‘Neem de proef op de som en laat uw dienaren tien dagen alleen groente eten en water drinken. 13Vergelijk ons uiterlijk daarna met dat van de jongemannen die de koninklijke spijzen eten, en beslis dan over uw dienaren op grond van wat u ziet.’ 14De kamerheer ging op het voorstel in en gaf hun tien dagen. 15Aan het eind van de tien dagen zagen zij er gezonder en beter doorvoed uit dan alle jongemannen die de koninklijke spijzen voorgezet hadden gekregen. 16Dus diende de kamerheer hun geen koninklijke spijzen en wijn meer op, maar gaf hij hun alleen nog groente. 17En God schonk de vier jongemannen wijsheid, kennis en verstand van alle geschriften; bovendien was Daniël bij machte alle mogelijke visioenen en dromen uit te leggen.

18Toen de door de koning vastgestelde tijd verstreken was, leidde de hoofdeunuch alle jongemannen voor Nebukadnessar. 19De koning sprak met hen, en niemand kon zich met Daniël, Chananja, Misaël en Azarja meten. Zij traden in dienst van de koning. 20En over welke kwestie van wijsheid of inzicht de koning hen ook raadpleegde, hij vond hen tien keer zo voortreffelijk als alle magiërs en bezweerders in heel zijn rijk.

21Daniël bleef aan het hof tot het eerste jaar van het koningschap van Cyrus.

Daniël 2

De droom van Nebukadnessar

1In het tweede jaar van zijn regering kreeg Nebukadnessar een droom, die hem zo verontrustte dat hij de slaap niet meer kon vatten. 2De koning gaf opdracht de magiërs, bezweerders, tovenaars en Chaldeeën bijeen te roepen om hem te vertellen waar zijn droom over ging. Toen ze voor de koning verschenen waren, 3zei hij tegen hen: ‘Ik heb een droom gehad die mij verontrust, daarom wil ik weten wat ik gedroomd heb.’ 4De Chaldeeën zeiden tegen de koning: ‘Majesteit, leef in eeuwigheid! Vertel uw dienaren uw droom, dan zullen wij hem verklaren.’ 5Toen zei de koning tegen de Chaldeeën: ‘Mijn besluit staat vast. Als u me niet vertelt wat ik heb gedroomd en wat die droom betekent, laat ik u in stukken hakken en uw huizen in puin leggen. 6Voldoet u aan mijn verzoek, dan zal ik u overladen met kostbare geschenken en eerbewijzen. Zeg me dus wat ik gedroomd heb en wat die droom betekent.’ 7Zij antwoordden nogmaals: ‘Laat de koning zijn droom aan zijn dienaren vertellen, dan zullen wij hem verklaren.’ 8Daarop zei de koning: ‘Ik heb wel door dat u tijd probeert te winnen, omdat u merkt dat mijn besluit vaststaat. 9Er is maar één oordeel over u mogelijk als u niet kunt vertellen wat ik heb gedroomd. U hebt afgesproken mij iets voor te liegen in de hoop dat de situatie verandert. Vertel me dus mijn droom, dan weet ik dat u die kunt verklaren.’ 10De Chaldeeën antwoordden de koning: ‘Er is geen mens ter wereld die aan het verzoek van de koning kan voldoen; daarom heeft geen koning, hoe groot en machtig ook, iets dergelijks ooit van een magiër, bezweerder of Chaldeeër gevraagd. 11Wat de koning vraagt is te moeilijk, niemand zal het de koning kunnen vertellen, behalve de goden, maar die verkeren niet onder de stervelingen.’ 12Hierop verloor de koning zijn geduld en hij gaf woedend het bevel alle wijzen van Babylonië ter dood te brengen.

13Toen het bevel werd uitgevaardigd om de wijzen te doden, liepen ook Daniël en zijn vrienden gevaar. 14Daarom wendde Daniël zich discreet en tactvol tot Arjoch, de commandant van de koninklijke lijfwacht, die de wijzen van Babylonië moest doden. 15Hij vroeg de gevolmachtigde van de koning: ‘Waarom heeft de koning zo’n wreed bevel uitgevaardigd?’ Daarop legde Arjoch hem de zaak uit. 16Daniël ging naar de koning en vroeg hem respijt, opdat hij hem zijn droom zou kunnen verklaren. 17Vervolgens ging hij naar huis, bracht zijn vrienden Chananja, Misaël en Azarja op de hoogte 18en vroeg hun de God van de hemel te smeken zich barmhartig te tonen en het mysterie te onthullen, zodat hij en zijn vrienden niet met de rest van de wijzen van Babylonië ter dood zouden worden gebracht.

19Het mysterie werd aan Daniël onthuld in een nachtelijk visioen. Daarop prees hij de God van de hemel. 20Hij zei:

‘Geprezen zij de naam van God, van eeuwigheid tot eeuwigheid,

want Hij bezit wijsheid en kracht.

21Hij verandert tijden en vaste dagen,

Hij zet koningen af en stelt koningen aan,

Hij geeft de wijzen hun wijsheid

en de verstandigen hun kennis.

22Hij onthult diepe, verborgen dingen,

Hij weet wat in duister is gehuld,

en het licht woont bij Hem.

23U, God van mijn voorouders, loof ik en roem ik,

want U hebt mij wijsheid en kracht geschonken

en mij onthuld wat wij U hebben afgesmeekt,

U hebt ons laten weten wat de koning verontrust.’

24Toen ging Daniël naar Arjoch, die van de koning opdracht had gekregen de wijzen van Babylonië ter dood te brengen. Hij zei tegen hem: ‘Breng de wijzen van Babylonië niet ter dood. Leid mij voor de koning. Ik zal de droom van de koning duiden.’ 25Arjoch leidde Daniël zo snel hij kon voor de koning en zei tegen hem: ‘Ik heb onder de Judese ballingen iemand gevonden die de droom van de koning kan uitleggen.’ 26De koning vroeg Daniël, die ook Beltesassar genoemd werd: ‘Kunt u me werkelijk vertellen wat ik heb gedroomd en wat die droom betekent?’ 27Daniël antwoordde de koning: ‘Wijzen, bezweerders, magiërs noch waarzeggers kunnen het mysterie dat de koning wil begrijpen aan hem onthullen. 28Maar er is een God in de hemel die mysteries onthult. Hij heeft koning Nebukadnessar laten weten wat er aan het einde van de tijd zal gebeuren. De droom en de visioenen die tijdens uw slaap in u opkwamen, waren deze: 29Tijdens uw slaap, majesteit, kwamen gedachten bij u op over wat er in de toekomst gebeuren zal; Hij die mysteries onthult, heeft u laten weten wat de toekomst zal brengen. 30Dit mysterie is mij onthuld, niet door enige wijsheid die ik op alle levenden voor zou hebben, maar opdat ik de uitleg aan de koning zou overbrengen en u zou begrijpen wat er in uw hart omgaat. 31U, majesteit, hebt een visioen gehad. U zag een groot beeld. Dat beeld was reusachtig en bezat een prachtige glans. Het stond voor u en de aanblik ervan was afschrikwekkend. 32Het hoofd van het beeld was van zuiver goud, zijn borst en armen waren van zilver, zijn buik en heupen van brons, 33zijn benen van ijzer, zijn voeten deels van ijzer, deels van leem. 34U zag hoe een steen losraakte, zonder dat er een mensenhand aan te pas kwam, hoe de steen tegen de ijzeren en lemen voeten van het beeld sloeg en ze verbrijzelde. 35Op hetzelfde ogenblik verpulverden het ijzer, leem, brons, zilver en goud. Het werd als kaf op een dorsvloer in de zomer; de wind voerde het mee, totdat er geen spoor meer van te vinden was. Maar de steen die tegen het beeld was geslagen, werd een hoge berg die de hele aarde bedekte.

36Dit was uw droom, en nu zullen wij de koning zeggen wat hij betekent: 37U, majesteit, koning der koningen, aan wie de God van de hemel het koningschap, en macht, kracht en eer heeft verleend, 38aan wiens hand Hij de mensen, de dieren van het veld en de vogels van de hemel heeft toevertrouwd, waar zij ook wonen, aan wie Hij heerschappij heeft geschonken over allen – u bent dat hoofd van goud! 39Na u zal een ander koninkrijk opkomen, minder machtig dan het uwe, en daarna nog een, van brons, dat zal heersen over de hele aarde. 40Een vierde koninkrijk ten slotte zal hard als ijzer zijn. IJzer verbrijzelt en vermorzelt alles, en net als verpletterend ijzer zal het al die andere rijken verbrijzelen en verpletteren. 41U zag dat de voeten en tenen voor een deel uit pottenbakkersleem en voor een deel uit ijzer bestonden; dat betekent dat het koninkrijk verdeeld zal zijn. Het zal iets van de hardheid van ijzer hebben, daarom zag u ijzer voor u, vermengd met kleiachtige leem. 42Dat de tenen en voeten deels van ijzer en deels van leem waren, betekent dat het koninkrijk voor een deel sterk zal zijn, voor een deel broos. 43U zag ijzer vermengd met kleiachtige leem; dat betekent dat die delen zich zullen vermengen in het nageslacht, maar ze zullen zich niet verbinden, zoals ijzer zich niet met leem laat verbinden. 44Maar ten tijde van die koninkrijken zal de God van de hemel een rijk laten opkomen dat nooit te gronde zal gaan en dat nooit op een ander volk zal overgaan. Het zal al die koninkrijken verbrijzelen en vernietigen, maar zelf zal het eeuwig bestaan – 45precies zoals u zag dat er een steen van de berg losraakte zonder dat er een mensenhand aan te pas kwam, en het ijzer, brons, leem, zilver en goud verbrijzelde. De grote God heeft de koning laten weten wat er in de toekomst te gebeuren staat. De droom is waar, en de uitleg betrouwbaar.’

46Toen knielde koning Nebukadnessar neer en boog voor Daniël, en hij beval een offer te bereiden en reukwerk aan hem op te dragen. 47De koning zei tegen Daniël: ‘Het is waar, uw God is de God der goden en de Heer der koningen. Hij onthult mysteries en daardoor hebt u dit mysterie kunnen onthullen.’ 48Toen benoemde de koning Daniël in een hoge functie en gaf hem vele grote geschenken; hij maakte hem heerser over de hele provincie Babel en benoemde hem tot hoofd van alle wijzen van Babylonië. 49Op Daniëls verzoek droeg de koning het bestuur van de provincie Babel over aan Sadrach, Mesach en Abednego, terwijl Daniël zelf aan het hof van de koning bleef.

Daniël 1-2NBV21Open in de Bijbel
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.25.2
Volg ons