Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Dag 330 / Jak. 1-2, Spr. 17

Bijbeltekst(en)

Jakobus 1

1Van Jakobus, dienaar van God en van de Heer Jezus Christus. Aan de twaalf stammen in de diaspora. Ik groet u.

Geloof en standvastigheid

2Het moet u tot grote blijdschap stemmen, broeders en zusters, als u allerlei beproevingen ondergaat. 3Want u weet: wanneer uw geloof op de proef wordt gesteld, leidt dat tot standvastigheid. 4Als die standvastigheid ook daadwerkelijk blijkt, zult u volmaakt en volkomen zijn, zonder enige tekortkoming.

5Komt een van u wijsheid tekort? Vraag God erom en Hij, die aan iedereen geeft, zonder voorbehoud en zonder verwijt, zal u wijsheid geven. 6Vraag vol vertrouwen, zonder enige twijfel. Twijfelaars zijn als de golven in zee, die door de wind nu eens de ene en dan weer de andere kant op worden geblazen. 7-8Wie zo aarzelend en onberekenbaar is bij alles wat hij doet, moet niet denken dat hij iets van de Heer zal krijgen.

9Laat de onaanzienlijke gelovige trots zijn op zijn aanzien, 10en de rijke op zijn nederige staat, want hij zal vergaan als een bloem in het veld. 11Als de zon gaat branden en het gras door de hitte verdort, valt de bloem af en is het gedaan met zijn schoonheid. Zo zal ook de rijke vergaan terwijl hij volop met zijn zaken bezig is.

12Gelukkig is de mens die in de beproeving staande blijft. Want wie de proef doorstaat, ontvangt als lauwerkrans het leven, zoals God heeft beloofd aan iedereen die Hem liefheeft. 13Wie in verleiding komt, moet niet beweren: ‘Die verleiding komt van God.’ Want God stelt niemand aan verleiding bloot, zoals Hij zelf ook niet door iets slechts in verleiding kan worden gebracht. 14Iedereen komt in verleiding door zijn eigen begeerte, die hem lokt en meesleept. 15Is de begeerte bevrucht, dan baart ze zonde; en is de zonde volgroeid, dan brengt ze de dood voort.

16Geliefde broeders en zusters, vergis u niet: 17elke goede gave, elk volmaakt geschenk komt van boven, van de Vader van de hemellichten; bij Hem is nooit enige verandering of verduistering waar te nemen. 18Hij wilde ons door de verkondiging van de waarheid tot leven roepen, zodat wij als het ware de eerste opbrengst van zijn schepping zijn.

Geloven en doen

19Geliefde broeders en zusters, onthoud dit goed: ieder mens moet zich haasten om te luisteren, maar traag zijn om te spreken, traag ook in het kwaad worden. 20Want de woede van een mens brengt niets voort dat in Gods ogen rechtvaardig is. 21Wees daarom zachtmoedig en leg alle verdorvenheid en elk denkbaar wangedrag af. En aanvaard zo de boodschap die in u is geplant en die u kan redden. 22Vergis u niet: alleen horen is niet genoeg, u moet wat u gehoord hebt ook doen. 23Want wie de boodschap hoort maar er niets mee doet, is als iemand die het gezicht waarmee hij is geboren in de spiegel bekijkt: 24hij ziet zichzelf, maar zodra hij wegloopt is hij vergeten hoe hij eruitzag. 25Wie zich daarentegen spiegelt in de volmaakte wet, die vrijheid brengt, en dat blijft doen, niet als iemand die hoort en vergeet, maar als iemand die ernaar handelt – hem valt geluk ten deel, juist in wat hij doet. 26Wie meent dat hij godsdienstig is, terwijl hij zijn tong niet kan beteugelen, zit op een dwaalspoor, en heel zijn godsdienst is vergeefse moeite. 27Voor God, de Vader, is alleen dit reine, zuivere godsdienst: weduwen en wezen bijstaan in hun nood, en jezelf vrijwaren van de smetten van de wereld.

Jakobus 2

1Broeders en zusters, het geloof in Jezus Christus, onze glorierijke Heer, staat niet toe dat u mensen voortrekt op grond van uiterlijkheden. 2Stel dat uw samenkomst wordt bezocht door iemand die prachtige kleren en gouden ringen draagt, en tegelijkertijd door een arme in vodden. 3Als u dan de eerste met alle zorg omringt en tegen hem zegt: ‘Neemt u plaats, hier zit u goed,’ terwijl u tegen de tweede zegt: ‘Blijf maar staan, of ga daar maar bij mijn voetenbank op de grond zitten,’ 4meet u dan niet met twee maten? Dan wordt uw oordeel toch door verkeerde overwegingen bepaald? 5Luister, geliefde broeders en zusters: heeft God niet juist hen die naar wereldse maatstaven arm zijn, uitgekozen om rijk te zijn door het geloof en deel te krijgen aan het koninkrijk dat Hij heeft beloofd aan wie Hem liefhebben? 6Maar u behandelt arme mensen met minachting. Zijn het dan niet de rijken die u onderdrukken en u voor de rechter slepen? 7Zijn zij het niet die de voortreffelijke naam die over u is uitgesproken, door het slijk halen? 8Wanneer u echter het koninklijke gebod volbrengt dat de Schrift geeft: ‘Heb uw naaste lief als uzelf,’ dan handelt u juist. 9Maar als u op uiterlijkheden afgaat, begaat u een zonde en bestempelt de wet u als overtreders. 10Wie de hele wet onderhoudt maar op één punt struikelt, blijft ten aanzien van alle geboden in gebreke. 11Want Hij die gezegd heeft: ‘Pleeg geen overspel,’ heeft ook gezegd: ‘Pleeg geen moord.’ Als u geen overspel pleegt maar wel een moord, overtreedt u toch de wet. 12Zorg ervoor dat uw spreken en uw handelen de toets kunnen doorstaan van de wet, die vrijheid brengt. 13Onbarmhartig zal het oordeel zijn over wie geen barmhartigheid heeft bewezen; maar de barmhartigheid overwint het oordeel.

14Broeders en zusters, wat heeft het voor zin als iemand zegt te geloven, maar hij handelt er niet naar? Zou dat geloof hem soms kunnen redden? 15Als een broeder of zuster nauwelijks kleren heeft en elke dag eten tekortkomt, 16en een van u zegt dan: ‘Het ga je goed! Kleed je warm en eet smakelijk!’ zonder de ander te voorzien van de eerste levensbehoeften – wat heeft dat voor zin? 17Zo is het ook met geloof: als het zich niet daadwerkelijk bewijst, is het dood. 18Maar iemand zou kunnen zeggen: ‘De een gelooft, de ander doet.’ Laat mij maar eens zien dat je kunt geloven zonder daden; ik zal u door mijn daden tonen dat ik geloof. 19U gelooft dat God de enige is? Daar doet u goed aan. Maar de demonen geloven dat ook, en ze sidderen. 20Dwaas, wilt u het bewijs dat geloof zonder daden nutteloos is? 21Werd onze voorvader Abraham niet rechtvaardig verklaard om wat hij deed toen hij zijn zoon Isaak op het altaar wilde offeren? 22U ziet hoe geloof en handelen daar hand in hand gaan, en hoe het geloof ten volle verwezenlijkt wordt in daden. 23Zo ging in vervulling wat de Schrift zegt: ‘Abraham vertrouwde op God, en dat werd hem als rechtvaardigheid toegerekend.’ Hij wordt zelfs Gods vriend genoemd. 24U ziet dus dat iemand rechtvaardig wordt verklaard om wat hij doet, en niet alleen om zijn geloof. 25Werd niet ook Rachab, de hoer, rechtvaardig verklaard om wat ze deed, toen ze de verkenners ontving en langs een andere weg liet vertrekken? 26Zoals het lichaam dood is zonder geest, zo is ook geloof zonder daden dood.

Jakobus 1-2NBV21Open in de Bijbel

Spreuken 17

1Beter een stuk droog brood en vrede

dan vlees in overvloed en ruzie.

2Een verstandige slaaf staat boven een onwaardige zoon,

hij zal met de broers in de erfenis delen.

3De smeltkroes toetst het zilver, de oven toetst het goud,

de HEER toetst het mensenhart.

4Een slecht mens is gespitst op kwaadsprekerij,

een bedrieger luistert graag naar laster.

5Wie een verschoppeling bespot, beledigt zijn schepper,

wie zich over iemands ongeluk verheugt, blijft niet ongestraft.

6Kleinkinderen zijn voor grootouders de kroon op hun leven,

kinderen zijn trots op hun voorouders.

7Verheven woorden passen niet bij een onverlaat,

leugens des te minder bij een edel mens.

8Wie steekpenningen betaalt, denkt edelstenen weg te geven,

zo hoopt hij overal succes te hebben.

9Wie fouten toedekt, streeft vriendschap na,

wie ze telkens oprakelt, verliest zijn vrienden.

10Een verstandig mens wordt meer geraakt door een verwijt

dan een dwaas door honderd slagen.

11Een kwaadaardig mens is alleen op ruzie uit,

er wordt een onheilsbode op hem afgestuurd.

12Beter dat je een berin ontmoet die beroofd is van haar jongen

dan een dwaas met al zijn dwaasheid.

13Als je telkens goed met kwaad vergeldt,

verdwijnt het kwaad nooit uit je huis.

14Wie een ruzie begint, ontketent een stortvloed;

staak de strijd voordat hij losbarst.

15Wie een schuldige vrijspreekt

en wie een onschuldige veroordeelt,

beiden zijn de HEER een gruwel.

16Welk nut heeft geld in de hand van een dwaas?

Dom als hij is, kan hij toch geen wijsheid kopen.

17Een vriend is je altijd toegedaan,

je broer is geboren om te helpen in tijden van nood.

18Wie al te makkelijk een handslag geeft,

wie zomaar borg staat voor een ander,

ontbreekt het aan verstand.

19Wie van ruzie houdt, doet een ander graag geweld aan,

wie een grote mond opzet, zoekt zijn eigen ondergang.

20Wie onbetrouwbaar is, vindt geen geluk,

wie een valse tong heeft, stort zichzelf in het verderf.

21Wie een dwaas heeft verwekt, wordt gekweld door verdriet,

er is geen vreugde voor de vader van een zot.

22Een vrolijk hart bevordert een goede gezondheid,

een sombere geest verzwakt het lichaam.

23Een wetteloze haalt een buidel geld tevoorschijn,

hij koopt om en kromt de paden van het recht.

24Een verstandig mens heeft wijsheid op het oog,

een dwaas staart weg in wazige verten.

25Een dwaze zoon is een groot verdriet voor zijn vader

en bitterheid voor haar die hem heeft gebaard.

26Een onschuldige een boete opleggen is verwerpelijk,

een edel mens zweepslagen geven is in strijd met het recht.

27Wie rijk is aan kennis is karig met woorden,

iemand met inzicht is bezonnen.

28Een zwijgende dwaas houdt men voor wijs,

zolang hij zijn mond houdt, lijkt hij verstandig.

Spreuken 17NBV21Open in de Bijbel
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.25.2
Volg ons