Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Dag 303 / Ezech. 6-7, Ps. 44

Bijbeltekst(en)

Ezechiël 6

Israël getroffen door het zwaard

1De HEER richtte zich tot mij: 2‘Mensenkind, richt je blik op de bergen van Israël, en profeteer ertegen. 3Zeg: “Bergen van Israël, luister naar de woorden van God, de HEER! Dit zegt God, de HEER, tegen de bergen en de heuvels, tegen de rivierdalen en de valleien: Ik zal jullie treffen met het zwaard en jullie offerhoogten vernietigen. 4Jullie altaren zullen worden verwoest, je wierookaltaren verbrijzeld. Je bewoners zal Ik voor de ogen van hun afgoden dood laten neervallen; 5Ik zal hun lijken voor ze neergooien en hun beenderen rond de altaren verstrooien. 6Volk van Israël, overal waar jullie wonen zullen de steden tot ruïnes vervallen en de offerhoogten verlaten worden, zodat je altaren in puin komen te liggen en niet meer worden bezocht. Je afgodsbeelden zullen worden verbrijzeld en vernietigd, je wierookaltaren in stukken geslagen, alles wat je ooit maakte zal worden weggevaagd. 7Velen van jullie zullen omkomen, en dan zul je beseffen dat Ik de HEER ben. 8Maar een aantal van jullie zal Ik sparen, ze zullen ontkomen aan het zwaard wanneer jullie verstrooid worden onder vreemde volken in andere landen. 9Degenen die ontkomen, zullen aan Mij denken wanneer ze wonen bij de volken waar ze in gevangenschap naartoe worden gevoerd. Ze zullen zich herinneren hoe diep ze Mij krenkten toen hun overspelig hart Mij verliet en hun ogen naar hun afgoden lonkten. Dan zullen ze van zichzelf walgen omdat ze zich zo gruwelijk hebben misdragen, 10en beseffen dat Ik, de HEER, niet zonder reden heb gezegd dat Ik hun deze rampspoed zou aandoen.

11Dit zegt God, de HEER: Sla in woede je handen op elkaar, stamp met je voeten en roep ach en wee over het gruwelijke wangedrag van de Israëlieten; zij zullen sterven door het zwaard, de honger en de pest. 12Wie ver weg is zal sterven aan de pest, wie dichtbij is zal sterven door het zwaard, en wie daaraan weet te ontkomen, zal sterven van de honger: zo zal Ik mijn woede op hen koelen. 13Wanneer de doden rondom de altaren liggen, midden tussen de afgodsbeelden, op alle hoge heuvels en op alle bergtoppen, onder elke bladerrijke boom en onder elke schaduwrijke terebint, op elke plaats waar ze geurige gaven hebben gebracht om hun afgoden te behagen – dan zullen jullie beseffen dat Ik de HEER ben. 14Ik zal mijn hand tegen hen opheffen, Ik zal van het land en van de plaatsen waar ze wonen een kale wildernis maken, nog verlatener dan de woestijn van Dibla. Dan zullen ze beseffen dat Ik de HEER ben.”’

Ezechiël 7

Het einde komt

1De HEER richtte zich tot mij: 2‘Mensenkind, dit is wat God, de HEER, zegt over het land van Israël:

Het einde komt, het dringt door tot in je verste hoeken.

3Nu is voor jou het einde aangebroken,

Ik zal mijn woede op je koelen, je straffen voor je daden,

je laten boeten voor je gruwelijk gedrag.

4Ik zal onverbiddelijk zijn en geen medelijden hebben,

je zult boeten voor je daden, je wangedrag keert zich tegen je –

jullie zullen weten dat Ik de HEER ben!

5Dit zegt God, de HEER:

Er komt een ramp, een ramp als nooit tevoren,

6-7het einde komt, het nadert, het is daar,

het einde komt, de ondergang voor jullie die dit land bewonen.

De dag dat er paniek heerst is nabij,

de tijd dat de vreugdekreet verstomt op de bergen.

8Weldra stort Ik mijn toorn over je uit, koel Ik mijn woede op jou,

Ik zal je straffen voor je daden, je laten boeten voor je gruwelijk gedrag.

9Ik zal onverbiddelijk zijn en geen medelijden hebben,

je zult boeten voor je daden, je wangedrag keert zich tegen je.

Jullie zullen weten dat Ik, de HEER, het ben die jullie geselt.

10De dag is nabij, de ondergang nadert.

Er bloeit een staf, zijn bloem heet hoogmoed,

11het geweld groeit, het kwaad regeert.

Niets blijft er over van het volk,

niets van hun pracht, hun opschik of hun praal.

12Die tijd komt dichterbij, die dag nadert.

Laat de koper niet blij zijn, de handelaar niet treuren:

alle rijkdom in dit land wordt door mijn toorn getroffen.

13Al zouden beiden overleven,

de koopman ziet zijn koopwaar niet terug.

De profetie over dit land wordt niet herroepen,

wie in onrecht leeft gaat eraan ten onder.

14De krijgstrompet weerklinkt, de strijd wordt voorbereid,

maar niemand trekt ten strijde: mijn toorn verlamt dit rijke land.

15Buiten regeert het zwaard, binnen heersen pest en honger,

wie op het veld is zal sterven door het zwaard,

wie in de stad is wordt getroffen door de honger en de pest.

16Wie toch ontkomen, zijn als duiven uit het dal –

verdreven naar de bergen, kermend in hun schuld.

17Het water loopt hun langs de benen, hun armen worden slap,

18ze gaan gehuld in het zwart, ze sidderen en beven,

hun ogen zijn beschaamd, hun schedels kaalgeschoren.

19Hun zilver gooien ze op straat, hun goud ligt in het slijk,

als de toorn van de HEER hen treft, kan goud noch zilver hen redden.

Hun maag blijft leeg, de honger blijft hen kwellen,

goud en zilver brachten hen ten val.

20Ik laat hen gruwen van hun rijke schatten,

gruwen van de schatten die hun trots uitmaakten.

Ze hebben er afschuwelijke beelden van gemaakt!

21Barbaren zullen ze ontvreemden,

misdadigers ze roven en ontwijden.

22Ik keer mijn gelaat af van mijn volk,

en de plaats die Mij het liefst is

wordt door rovers platgetreden en ontwijd.

23Leg de ketenen klaar!

Vol bloed is het land, de stad vol geweld!

24Wrede volken vallen aan,

ze nemen de huizen in bezit.

Aan de hoogmoed van de machtigen maak Ik een einde,

hun heiligdommen worden ontwijd.

25Doodsangst overvalt hen, vrede is onvindbaar,

26slag volgt op slag, onheilstijding op onheilstijding.

Vergeefs vragen ze profeten om een openbaring,

priesters om onderricht, oudsten om raad.

27De koning gaat in rouw gekleed, de vorst toont zich ontzet,

en het volk staat verlamd van schrik.

Ze zullen boeten voor hun daden, Ik zal hen straffen zoals ze verdienen.

Ze zullen weten dat Ik de HEER ben!’

Ezechiël 6-7NBV21Open in de Bijbel

Psalmen 44

1Voor de koorleider. Van de Korachieten, een kunstig lied.

2God, met eigen oren hebben wij het gehoord,

onze voorouders vertelden het ons door:

de daden die U verrichtte in hun dagen,

in de dagen van weleer.

3Om hén te planten hebt U volken verdreven,

naties verslagen om ruimte te geven aan hén.

4Zij verkregen het land niet met het zwaard,

niet hun eigen kracht heeft hen gered,

maar uw rechterhand, uw arm,

het licht van uw gelaat. U had hen lief.

5U, God, bent mijn koning,

U beveelt de redding van Jakob.

6Met U stoten wij onze belagers neer,

in uw naam vertrappen wij onze tegenstanders.

7Het is niet mijn boog waarop ik vertrouw,

niet mijn zwaard dat mij redt,

8U hebt ons gered van onze belagers,

U liet onze haters beschaamd staan.

9God, wij loven U dag na dag,

uw naam zullen wij altijd prijzen. sela

10Toch hebt U ons nu verstoten en vernederd:

U trok niet ten strijde met onze legers,

11U deed ons wijken voor onze belagers,

onze haters roofden ons leeg.

12U hebt ons als slachtvee uitgeleverd,

ons onder vreemde volken verstrooid,

13U hebt uw volk van de hand gedaan,

veel bracht de verkoop U niet op.

14U hebt ons het mikpunt van spot gemaakt,

onze naburen smaden en honen ons,

15U hebt ons bij de volken belachelijk gemaakt,

ze schudden meewarig het hoofd.

16Heel de dag moet ik mijn schande dragen,

het schaamrood bedekt mijn gezicht

17als ik de vijand hoor spotten en sarren,

hem vol wraakzucht zie staan.

18Dit is ons overkomen, maar wij zijn U niet vergeten,

uw verbond verloochenden wij niet,

19ons hart keerde zich niet van U af,

onze voeten weken niet van uw pad.

20Toch hebt U ons naar de jakhalzen verbannen

en ons met diepe duisternis bedekt.

21Hadden wij de naam van onze God vergeten,

onze handen uitgestrekt naar een vreemde god,

22zou God dit niet hebben ontdekt?

Hij kent de geheimen van ons hart.

23Toch worden wij dag na dag om U gedood

en afgevoerd als schapen voor de slacht.

24Word wakker, Heer, waarom slaapt U?

Ontwaak! Verstoot ons niet voor eeuwig.

25Waarom verbergt U uw gelaat,

waarom vergeet U onze ellende, onze nood?

26Onze ziel ligt neergebogen in het stof,

ons lichaam vastgekleefd aan de aarde.

27Sta op, kom ons te hulp,

verlos ons, omwille van uw trouw.

Psalmen 44NBV21Open in de Bijbel
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.25.2
Volg ons