Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Dag 248 / Jes. 65-66, Ps. 125

Bijbeltekst(en)

Jesaja 65

De HEER zal goed én kwaad vergelden

1Al vragen zij niet naar Mij,

toch laat Ik me raadplegen,

en al zoeken ze Mij niet,

toch laat Ik me vinden.

Al roept dit volk mijn naam niet aan,

toch antwoord Ik: ‘Hier ben Ik, hier ben Ik.’

2Heel de dag sta Ik met uitgestoken handen

tegenover een opstandig volk,

dat op de verkeerde weg is

en zijn eigen ingevingen volgt.

3Een volk dat Mij openlijk tergt, telkens opnieuw:

ze ontsteken offers in tuinen

en branden wierook op branders van aardewerk,

4ze zitten in graven

en slapen op geheime plaatsen,

ze eten vlees van varkens,

hun vaatwerk is gevuld met onrein vleesnat.

5Ze zeggen: ‘Blijf waar je bent, kom niet dichterbij,

want ik ben te heilig voor jou.’

Ze prikkelen Mij als rook in mijn neus,

ze zijn als een vuur dat de hele dag brandt.

6Hier voor Mij ligt wat er geschreven staat;

Ik zal niet rusten tot Ik alles heb vergolden.

Ik zal jullie je wandaden terugbetalen

7en die van je voorouders erbij – zegt de HEER;

ook zij hebben wierook gebrand op de bergen

en Mij gehoond op de heuvels.

Ik heb hun loon van tevoren bepaald,

ze krijgen het allemaal terug.

8Dit zegt de HEER:

Zolang er sap is in een druiventros, zegt men:

‘Vernietig hem niet, er zit nog iets goeds in.’

Voor mijn dienaren zal Ik hetzelfde doen,

Ik zal niet alles vernietigen.

9Uit Jakob zal Ik nageslacht doen voortkomen,

uit Juda een erfgenaam van mijn bergland;

mijn uitverkorenen zullen het land in bezit nemen,

mijn dienaren zullen zich daar vestigen.

10De Saron zal weidegrond zijn voor schapen,

het Achordal een rustplaats voor rundvee,

bezit van het volk dat Mij heeft geraadpleegd.

11Maar jullie die de HEER hebben verlaten

en mijn heilige berg veronachtzaamd,

die voor de god van het geluk de tafel dekten

en voor de god van het fortuin de kruiken vulden,

12jullie zal Ik voor het zwaard bestemmen,

ieder van jullie zal knielen voor de slacht.

Want Ik heb geroepen, maar jullie antwoordden niet,

Ik heb gesproken, maar jullie luisterden niet;

jullie deden wat slecht is in mijn ogen,

en jullie verkozen wat Ik niet wil.

13Daarom – dit zegt God, de HEER:

Mijn dienaren zullen eten,

maar jullie zullen honger lijden;

mijn dienaren zullen drinken,

maar jullie zullen dorst lijden;

mijn dienaren zullen zich verheugen,

maar jullie zullen te schande staan;

14mijn dienaren zullen juichen van vreugde,

maar jullie schreeuwen het vertwijfeld uit

en weeklagen, vanwege een gebroken geest.

15De naam die jullie nalaten

wordt door mijn uitverkorenen gebruikt

wanneer zij iemand vervloeken:

‘Zo zal God, de HEER, je doden!’

Maar mijn dienaren geef Ik een andere naam;

16dan zal wie zich met het land gezegend noemt,

zich gezegend noemen met de waarachtige God,

en wie zweert bij het land,

zal zweren bij de waarachtige God.

Dan zal alle ellende van vroeger vergeten zijn,

verborgen voor mijn ogen.

17Zie, Ik schep een nieuwe hemel en een nieuwe aarde.

Wat er vroeger was raakt in vergetelheid,

het komt niemand ooit nog voor de geest.

18Verheug je voor altijd en jubel om wat Ik schep.

Ik herschep Jeruzalem in een jubelende stad

en schenk haar bevolking vreugde.

19Dan zal Ik over Jeruzalem jubelen

en me verheugen over mijn volk.

Geen geween of geweeklaag wordt daar nog gehoord.

20Geen zuigeling zal daar meer zijn

die slechts enkele dagen leeft,

geen grijsaard die zijn jaren niet voltooit;

want een kind zal pas sterven als honderdjarige,

en wie geen honderd wordt, geldt als vervloekt.

21Zij zullen huizen bouwen en er zelf in wonen,

wijngaarden planten en zelf van de opbrengst eten;

22in wat zij bouwen zal geen ander wonen,

van wat zij planten zal geen ander eten.

Want de jaren van mijn volk

zullen zijn als de jaren van een boom;

mijn uitverkorenen zullen zelf genieten

van het werk van hun handen.

23Zij zullen zich niet tevergeefs afmatten

en geen kinderen baren voor een verschrikkelijk lot.

Zij zullen, met heel hun nageslacht,

een volk zijn dat door de HEER is gezegend.

24Ik zal hun antwoorden nog voor ze Mij roepen,

Ik zal hen verhoren terwijl ze nog spreken.

25Wolf en lam zullen samen weiden,

een leeuw eet stro, net als een rund,

en een slang zal zich voeden met stof.

Niemand doet kwaad, niemand sticht onheil

op heel mijn heilige berg – zegt de HEER.

Jesaja 66

Het oordeel van de HEER

1Dit zegt de HEER:

De hemel is mijn troon, de aarde mijn voetenbank.

Waar zouden jullie een huis voor Mij kunnen bouwen?

En wat zou Mij als rustplaats dienen?

2Dit alles heb Ik met eigen handen gemaakt,

zo is dit alles ontstaan – spreekt de HEER.

Toch sla Ik acht op wie verdrukt wordt,

op mensen met een gebroken geest,

op ieder die huivert voor mijn woorden.

3Wie echter een stier slacht maar ook een mens doodt,

wie een schaap offert maar ook een hond de nek breekt,

wie een graanoffer brengt mét het bloed van een varken,

wie wierook brandt als deel van het graanoffer

maar tegelijk een afgod looft –

zoals zo iemand zijn eigen wegen kiest

en van zulke gruwelijkheden geniet,

4zo zal Ik kiezen hoe Ik hem zal kwellen,

zijn grootste angsten laat Ik uitkomen.

Want Ik heb geroepen, maar niemand gaf antwoord,

Ik heb gesproken, maar zij luisterden niet;

zij deden wat slecht is in mijn ogen,

en zij verkozen wat Ik niet wil.

5Luister naar de woorden van de HEER,

jullie die voor zijn woorden huiveren.

Er wordt gezegd door jullie volksgenoten,

die jullie haten en verstoten omwille van mijn naam:

‘Laat de HEER zijn luister tonen,

zodat wij jullie vreugde zien!’

Maar zij zullen zelf te schande staan.

6Er klinkt tumult in de stad,

een luide stem uit de tempel:

het is de stem van de HEER,

die zijn vijanden vergeldt naar hun daden.

7Nog voor Sion weeën heeft, moet ze bevallen;

voor de barensnood over haar komt,

brengt ze een zoon ter wereld.

8Wie heeft ooit zoiets gehoord?

Wie heeft ooit zoiets gezien?

Kan een land in één dag worden gebaard,

kan een volk in één keer worden geboren?

Maar Sion baart haar kinderen

terwijl de weeën net begonnen zijn.

9Zou Ik de moederschoot openen

en niet laten baren? – zegt de HEER.

Of zou Ik laten baren

en de schoot gesloten houden? – zegt jullie God.

10Laat allen die Jeruzalem liefhebben

zich met haar verheugen en juichen om haar,

laat allen die om haar treuren

nu samen met haar jubelen.

11Aan haar vertroostende moederborst

zullen jullie drinken en verzadigd worden,

haar rijke, volle borsten

zullen je zogen en verkwikken.

12Want dit zegt de HEER:

Ik laat de vrede als een rivier naar haar toe stromen,

de rijkdom van alle volken als een overlopende beek,

en jullie zullen ervan drinken.

Je zult op de heup gedragen worden

en worden gewiegd op haar schoot.

13Zoals een moeder haar zoon troost,

zo zal Ik jullie troosten;

in Jeruzalem zul je troost vinden.

14Wat jullie daar zien, zal je hart verblijden,

je botten zullen gedijen als het jonge groen.

De HEER zal zijn dienaren zijn macht tonen

en zijn vijanden zijn verbolgenheid.

15De HEER zal komen in een vuur,

met zijn wagens als een wervelstorm.

Hij komt zijn toorn uitvieren in vlammen,

zijn dreiging in een vuurgloed.

16De HEER zal over al wat leeft

een oordeel vellen, te vuur en te zwaard,

en tallozen worden door Hem doorboord.

17Zij die zich wijden en reinigen

om zich naar de tuinen te begeven,

iemand uit de kring achterna,

en zij die vlees van varkens en muizen

of ander onrein gedierte eten,

samen zullen zij ten onder gaan – spreekt de HEER.

18Want Ik ken hun daden en hun gedachten.

De tijd is gekomen om alle volken, van elke taal, bijeen te brengen. Ze zullen komen en mijn luister zien. 19Ik zal onder hen een teken verrichten: sommigen zal Ik sparen en naar vreemde volken sturen – naar Tarsis, Pul en Lydië, volken van boogschutters, naar Tubal en Griekenland, naar de verste eilanden, waar mijn faam nog niet is doorgedrongen en mijn luister nog niet is gezien – en zij zullen mijn majesteit tegenover al deze volken verkondigen. 20Uit alle landen zullen zij jullie volksgenoten terugbrengen – zegt de HEER –, met paarden en wagens, met overhuifde wagens, op muildieren en kamelen, naar mijn heilige berg, naar Jeruzalem, als een offer voor de HEER, net zoals de Israëlieten hun offers in rein vaatwerk naar de tempel van de HEER brengen. 21Zelfs zal Ik sommigen van hen aanstellen als priester of Leviet – zegt de HEER.

22Zoals de nieuwe hemel en de nieuwe aarde die Ik maak zullen voortbestaan – spreekt de HEER –, zo zullen jullie naam en jullie nageslacht voortbestaan. 23Elke nieuwemaan en elke sabbat opnieuw zal alles wat leeft hierheen komen om zich voor Mij neer te buigen – zegt de HEER. 24Bij het verlaten van de stad zien ze de lijken van hen die tegen Mij in opstand kwamen: de worm die aan hen knaagt zal niet sterven, en het vuur waarin ze branden zal niet doven; ze worden verafschuwd door alles wat leeft.

Jesaja 65-66NBV21Open in de Bijbel

Psalmen 125

1Een pelgrimslied.

Wie op de HEER vertrouwt is als de Sionsberg,

die onwankelbaar vast staat voor eeuwig.

2Zoals de bergen Jeruzalem omringen,

zo omringt de HEER zijn volk

van nu tot in eeuwigheid.

3De scepter van het kwaad zal niet rusten

op het land van de rechtvaardigen

en de rechtvaardigen zullen het onrecht

de hand niet reiken.

4Wees goed voor wie goed is, HEER,

voor de oprechte van hart.

5Maar wie een dwaalweg gaat –

HEER, verdrijf hem en allen die onrecht doen.

Vrede over Israël!

Psalmen 125NBV21Open in de Bijbel
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.25.2
Volg ons