Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Dag 24 / Mat. 21-23

Bijbeltekst(en)

Matteüs 21

Intocht in Jeruzalem

1Toen ze Jeruzalem naderden en bij Betfage op de Olijfberg kwamen, stuurde Jezus twee leerlingen eropuit 2met de opdracht: ‘Ga naar het dorp dat daar ligt. Zodra je het binnenkomt, zul je een ezelin vinden die daar vastgebonden staat met haar veulen. Maak de dieren los en breng ze bij Me. 3En als iemand jullie iets vraagt, antwoord dan: “De Heer heeft ze nodig.” Dan zul je ze meteen meekrijgen.’ 4Dit is gebeurd omdat in vervulling moest gaan wat door de profeet gezegd is: 5‘Zeg tegen vrouwe Sion: “Kijk, je koning is in aantocht, Hij is zachtmoedig en rijdt op een ezelin en op een veulen, het jong van een lastdier.”’

6De leerlingen gingen op weg en deden wat Jezus hun had opgedragen. 7Ze brachten de ezelin en het veulen mee, legden er mantels overheen en Jezus ging erop zitten. 8Vanuit de menigte spreidden velen hun mantels op de weg uit, anderen braken takken van de bomen en spreidden die uit op de weg. 9De talloze mensen die voor Hem uit liepen en achter Hem aan kwamen, riepen luidkeels: ‘Hosanna voor de Zoon van David! Gezegend Hij die komt in de naam van de Heer. Hosanna in de hoogste hemel!’

10Toen Hij Jeruzalem binnenging, raakte de hele stad in rep en roer. ‘Wie is die man?’ wilde men weten. 11Uit de menigte werd geantwoord: ‘Dat is Jezus, de profeet uit Nazaret in Galilea.’ 12Jezus ging de tempel binnen en joeg iedereen weg die daar iets kocht of verkocht. Hij gooide de tafels van de geldwisselaars en de stoelen van de duivenverkopers omver 13en riep hun toe: ‘Er staat geschreven: “Mijn huis moet een huis van gebed zijn,” maar jullie maken er een rovershol van!’

14Toen kwamen er in de tempel blinden en verlamden naar Hem toe, en Hij genas hen. 15De hogepriesters en de schriftgeleerden zagen welke wonderen Hij verrichtte en hoorden hoe de kinderen in de tempel ‘Hosanna voor de Zoon van David!’ riepen, en ze waren hoogst verontwaardigd. 16Ze vroegen Hem: ‘Hoort U wat ze zeggen?’ En Jezus antwoordde hun: ‘Jazeker! Hebt u dan nooit gelezen: “Door de mond van kinderen en zuigelingen hebt U zich lof laten toezingen”?’ 17Zo liet Hij hen staan, en Hij ging de stad uit, naar Betanië, waar Hij de nacht doorbracht.

Het teken van de vijgenboom

18Toen Hij vroeg in de morgen naar de stad terugkeerde, kreeg Hij honger. 19Langs de weg zag Hij een vijgenboom staan. Hij liep ernaartoe, maar er zaten alleen maar bladeren aan. Daarop zei Hij tegen de boom: ‘Nooit ofte nimmer zul je meer vrucht dragen!’ Ogenblikkelijk verdorde de vijgenboom. 20Toen de leerlingen dat zagen, vroegen ze verbaasd: ‘Hoe kan het dat die vijgenboom zo plotseling verdord is?’ 21Jezus antwoordde: ‘Ik verzeker jullie: als jullie geloven zonder te twijfelen, kun je niet alleen teweegbrengen wat er met die vijgenboom gebeurd is, je kunt zelfs tegen die berg zeggen: “Kom van je plaats en stort je in zee,” en het zal gebeuren. 22Alles waar jullie in gebed om vragen zul je ontvangen, als je maar gelooft.’

Onderricht aan hogepriesters, oudsten en farizeeën

23Toen Hij naar de tempel was gegaan en daar onderricht gaf, kwamen de hogepriesters en de oudsten van het volk naar Hem toe. Ze vroegen Hem: ‘Op grond van welke bevoegdheid doet U die dingen? En wie heeft U die bevoegdheid gegeven?’ 24Jezus gaf hun ten antwoord: ‘Ik zal u ook een vraag stellen, en als u Mij daarop antwoord geeft, zal Ik u zeggen op grond van welke bevoegdheid Ik die dingen doe. 25In wiens opdracht doopte Johannes? Kwam die opdracht van de hemel of van mensen?’ Ze overlegden met elkaar: ‘Als we zeggen: “Van de hemel,” dan zal Hij tegen ons zeggen: “Waarom hebt u hem dan niet geloofd?” 26Maar als we zeggen: “Van mensen,” dan krijgen we het volk over ons heen, want iedereen houdt Johannes voor een profeet.’ 27Dus gaven ze Jezus als antwoord: ‘We weten het niet.’ Daarop zei Hij tegen hen: ‘Dan zeg Ik u ook niet op grond van welke bevoegdheid Ik die dingen doe.

28Wat denkt u van het volgende? Iemand had twee zonen. Hij zei tegen de een: “Jongen, ga vandaag in de wijngaard aan het werk.” 29De zoon antwoordde: “Ik wil niet,” maar later bedacht hij zich en ging alsnog. 30Tegen de ander zei de man precies hetzelfde. Die antwoordde: “Ja, vader,” maar ging niet. 31Wie van de twee heeft nu de wil van zijn vader gedaan?’ Ze zeiden: ‘De eerste.’ Daarop zei Jezus: ‘Ik verzeker u: de tollenaars en de hoeren zullen het koninkrijk van God eerder binnengaan dan u. 32Want Johannes bewandelde de weg van de gerechtigheid toen hij naar u toe kwam. U geloofde hem niet, de tollenaars en de hoeren wel. En ook al zag u dat, u hebt u niet bedacht en hem alsnog geloofd.

33Luister naar een andere gelijkenis. Er was eens een landheer die een wijngaard aanlegde en hem omheinde. Hij groef er een kuil voor de wijnpers en bouwde een uitkijktoren. Toen verpachtte hij hem aan wijnbouwers en ging op reis. 34Tegen de tijd van de druivenoogst stuurde hij zijn knechten naar de wijnbouwers om zijn vruchten in ontvangst te nemen. 35Maar de wijnbouwers grepen de knechten, ze mishandelden er een, doodden een ander en stenigden een derde. 36Daarna stuurde de landheer andere knechten, een grotere groep dan eerst, maar met hen deden ze hetzelfde. 37Ten slotte stuurde hij zijn zoon naar hen toe, met de gedachte: Voor mijn zoon zullen ze wel ontzag hebben. 38Maar toen de wijnbouwers de zoon zagen, zeiden ze onder elkaar: “Dat is de erfgenaam! Kom op, laten we hem doden en zo zijn erfenis opstrijken,” 39en ze grepen hem vast, gooiden hem de wijngaard uit en doodden hem. 40Wanneer nu de eigenaar van de wijngaard komt, wat moet hij dan met die wijnbouwers doen?’ 41Ze antwoordden: ‘Hij moet die ellendelingen een ellendige dood laten sterven en de wijngaard verpachten aan andere wijnbouwers, die de vruchten wel aan hem afdragen wanneer het daar de tijd voor is.’ 42Daarop zei Jezus tegen hen: ‘Hebt u dit nooit in de Schriften gelezen:

“De steen die de bouwers afkeurden

is de hoeksteen geworden.

Dankzij de Heer is dit gebeurd,

wonderbaarlijk is het om te zien.”

43Daarom zeg Ik u: het koninkrijk van God zal u worden ontnomen, en gegeven worden aan een volk dat het wel vrucht laat dragen. 44Wie over die steen struikelt, valt te pletter, en degene op wie die steen valt, wordt vermorzeld.’

45Toen de hogepriesters en de farizeeën zijn gelijkenissen hoorden, begrepen ze dat Hij over hen sprak. 46Ze wilden Hem graag gevangennemen, maar ze waren bang voor de reactie van de menigte, die Hem voor een profeet hield.

Matteüs 22

1Daarop vertelde Jezus hun opnieuw een gelijkenis: 2‘Het is met het koninkrijk van de hemel als met een koning die een bruiloftsfeest gaf voor zijn zoon. 3Hij stuurde zijn dienaren eropuit om de genodigden voor de bruiloft bijeen te roepen, maar die wilden niet komen. 4Daarna stuurde hij andere dienaren op pad met de opdracht: “Zeg tegen de genodigden: ‘Ik heb het feestmaal bereid, ik heb mijn stieren en het mestvee laten slachten. Alles staat klaar, kom dus naar de bruiloft!’” 5Maar ze negeerden hen en vertrokken, de een naar zijn akker, de ander naar zijn handel. 6De overigen namen zijn dienaren gevangen, mishandelden en doodden hen. 7De koning ontstak in woede en stuurde zijn troepen eropaf, hij liet de moordenaars ombrengen en hun stad in brand steken. 8Vervolgens zei hij tegen zijn dienaren: “Alles staat klaar voor het bruiloftsfeest, maar de genodigden waren het niet waard. 9Ga daarom naar de toegangswegen van de stad en nodig voor de bruiloft iedereen uit die je tegenkomt.” 10De dienaren gingen de straat op en brachten alle mensen die ze tegenkwamen bijeen, zowel goede als slechte. En de bruiloftszaal vulde zich met gasten voor de maaltijd. 11Toen de koning binnenkwam om te zien wie er allemaal aanlagen, zag hij iemand die geen bruiloftskleed droeg, 12en hij vroeg hem: “Vriend, hoe ben je hier binnengekomen terwijl je niet eens een bruiloftskleed aanhebt?” De man wist niets te zeggen. 13Daarop zei de koning tegen zijn hofdienaars: “Bind hem aan handen en voeten en gooi hem eruit, in de uiterste duisternis, waar men jammert en knarsetandt.” 14Velen zijn geroepen, maar slechts weinigen uitverkoren.’

Debat met farizeeën, herodianen en sadduceeën

15Nu trokken de farizeeën zich terug om te overleggen hoe ze Hem met een uitspraak in de val konden lokken. 16Ze stuurden enkele van hun leerlingen samen met een aantal herodianen naar Hem toe, met de vraag: ‘Meester, wij weten dat U oprecht bent en in alle oprechtheid onderricht geeft over de weg van God. U trekt u niets aan van het oordeel van anderen, want U ziet niemand naar de ogen. 17Zeg ons daarom wat U vindt: is het toegestaan de keizer belasting te betalen of niet?’ 18Maar Jezus had hun boze opzet door en zei: ‘Waarom stelt u Me op de proef, huichelaars? 19Laat Me eens een belastingmunt zien.’ Ze reikten Hem een denarie aan. 20Hij vroeg hun: ‘Van wie is dit een afbeelding en van wie is het opschrift?’ 21Ze antwoordden: ‘Van de keizer.’ Daarop zei Hij tegen hen: ‘Geef dan wat van de keizer is aan de keizer, en geef aan God wat God toebehoort.’ 22Ze waren zeer verbaasd toen ze dit hoorden. Ze lieten Hem met rust en gingen weg.

23Ook kwamen er enkele sadduceeën naar Hem toe – sadduceeën beweren dat er geen opstanding uit de dood is – en ze vroegen Hem: 24‘Meester, Mozes heeft gezegd: “Indien iemand kinderloos sterft, moet zijn broer met de weduwe trouwen omdat hij haar zwager is, en voor zijn broer nakomelingen verwekken.” 25Nu kennen wij een geval met zeven broers. De eerste trouwde, maar stierf kinderloos en liet zijn vrouw na aan zijn broer. 26Hetzelfde gebeurde met de tweede en de derde broer, tot aan de zevende toe. 27Het laatst van allen stierf de vrouw. 28Wiens vrouw zal zij dan bij de opstanding zijn? Alle zeven zijn ze immers met haar getrouwd geweest.’ 29Jezus gaf hun ten antwoord: ‘U dwaalt, u kent de Schriften niet, en de macht van God evenmin! 30Want bij de opstanding trouwen de mensen niet en worden ze niet uitgehuwelijkt, ze zijn dan als engelen in de hemel. 31Hebt u niet gelezen wat God u over de opstanding van de doden heeft gezegd? Dit is wat Hij zei: 32“Ik ben de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob.” Hij is geen God van doden, maar van levenden.’ 33Toen de talrijke omstanders dit hoorden, waren ze diep onder de indruk van zijn onderricht.

34Nadat de farizeeën hadden vernomen dat Hij de sadduceeën tot zwijgen had gebracht, kwamen ze bij elkaar. 35Om Hem op de proef te stellen vroeg een van hen, een wetgeleerde: 36‘Meester, wat is het grootste gebod in de wet?’ 37Hij antwoordde: ‘Heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand. 38Dat is het grootste en eerste gebod. 39Het tweede is daaraan gelijk: heb uw naaste lief als uzelf. 40Deze twee geboden zijn de grondslag van alles wat er in de Wet en de Profeten staat.’

41Nu de farizeeën om Hem heen stonden, stelde Jezus hun deze vraag: 42‘Wat denkt u over de messias? Van wie is Hij een zoon?’ ‘Van David,’ antwoordden ze. 43Jezus vroeg: ‘Hoe kan David Hem dan, sprekend door de Geest, Heer noemen? Want hij zegt: 44“De Heer sprak tot mijn Heer: ‘Neem plaats aan mijn rechterhand, tot Ik je vijanden onder je voeten heb gelegd.’” 45Als David Hem dus Heer noemt, hoe kan Hij dan zijn zoon zijn?’ 46En niemand was in staat Hem een antwoord te geven, noch durfde iemand Hem vanaf die dag nog een vraag te stellen.

Matteüs 23

Wee de schriftgeleerden en de farizeeën

1Daarna richtte Jezus zich tot de menigte en tot zijn leerlingen 2en zei: ‘De schriftgeleerden en de farizeeën hebben plaatsgenomen op de stoel van Mozes. 3Houd je dus aan alles wat ze jullie zeggen en handel daarnaar; maar handel niet naar hun daden, want ze doen zelf niet wat ze jullie voorhouden. 4Ze bundelen alle voorschriften tot een zware last en leggen die de mensen op de schouders, terwijl ze zelf geen vinger uitsteken om die te verlichten. 5Al hun daden zijn erop gericht om door de mensen gezien te worden. Ze verbreden immers hun gebedsriemen en maken de kwastjes aan hun kleren langer, 6ze verlangen een ereplaats bij feestmaaltijden en in synagogen, 7en hechten eraan op het marktplein eerbiedig begroet te worden en door de mensen rabbi genoemd te worden. 8Jullie moeten je niet rabbi laten noemen, want jullie hebben maar één meester, en jullie zijn elkaars broeders en zusters. 9En noem niemand op aarde vader, want jullie hebben maar één vader, de Vader in de hemel. 10Laat je ook geen leraar noemen, want jullie hebben maar één leraar, de messias. 11De belangrijkste onder jullie zal jullie dienaar zijn. 12Wie zichzelf verhoogt zal worden vernederd, en wie zichzelf vernedert zal worden verhoogd.

13Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën, huichelaars, jullie versperren de mensen de toegang tot het koninkrijk van de hemel. Zelf gaan jullie er niet binnen, maar jullie houden ook degenen die er willen binnengaan tegen.

15Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën, huichelaars, jullie bereizen zee en land om één enkele proseliet te winnen, en wanneer je hem eenmaal voor je gewonnen hebt, wordt hij dankzij jullie iemand die voor de Gehenna bestemd is, meer nog dan jullie zelf.

16Wee jullie, blinde leiders, jullie zeggen: “Wanneer iemand zweert bij de tempel, is dat niet geldig. Alleen wie zweert bij het goud van de tempel, is aan die eed gebonden.” 17Dwaas zijn jullie en blind. Wat is nu van meer waarde: het goud of de tempel die het goud geheiligd heeft? 18Zo zeggen jullie ook: “Wanneer iemand zweert bij het altaar, is dat niet geldig. Alleen wie zweert bij de offergave die daarop ligt, is aan die eed gebonden.” 19Blind zijn jullie. Wat is nu van meer waarde: de offergave of het altaar dat de offergave heiligt? 20Wie dus zweert bij het altaar, zweert daarbij en bij alles wat daarop ligt. 21En wie zweert bij de tempel, zweert daarbij en bij degene die hem bewoont. 22En wie zweert bij de hemel, zweert bij de troon van God en bij Hem die daarop gezeten is.

23Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën, huichelaars, jullie geven tienden van munt, dille en komijn, maar veronachtzamen wat in de wet zwaarder weegt: recht, barmhartigheid en trouw, terwijl men het een zou moeten doen zonder het andere te laten. 24Blinde leiders zijn jullie, die uit hun drank de muggen ziften, maar een kameel wegslikken.

25Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën, huichelaars, jullie reinigen de buitenkant van bekers en schalen, maar de binnenkant blijft vol roofzucht en onmatigheid. 26Blinde farizeeër, reinig eerst de binnenkant van de beker, dan wordt de buitenkant vanzelf ook schoon.

27Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën, huichelaars, jullie lijken op witgepleisterde graven, die er vanbuiten wel fraai uitzien, maar vol liggen met doodsbeenderen en andere onreinheden. 28Zo lijken ook jullie voor de mensen vanbuiten rechtvaardig, maar vanbinnen is het een en al huichelarij en wetsverachting.

29Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën, huichelaars, jullie bouwen grafmonumenten voor de profeten en versieren de graven van de rechtvaardigen, 30en jullie zeggen: “Als wij geleefd hadden in de tijd van onze voorouders, zouden wij ons niet zoals zij schuldig hebben gemaakt aan de moord op de profeten.” 31Daarmee erkennen jullie zelf dat jullie kinderen zijn van hen die de profeten vermoord hebben. 32Maak de maat van jullie voorouders dan maar vol! 33Slangen zijn jullie, addergebroed, hoe denken jullie te kunnen ontkomen aan een veroordeling tot de Gehenna?

34Daarom, luister! Ik stuur profeten en wijzen en schriftgeleerden naar jullie toe. Jullie zullen sommigen van hen doden, kruisigen zelfs, en anderen in jullie synagogen geselen en van stad tot stad vervolgen. 35Zo zal al het onschuldige bloed dat op aarde is vergoten jullie worden aangerekend, vanaf het bloed van Abel, de rechtvaardige, tot het bloed van Zecharja, de zoon van Berechja, die jullie vermoord hebben tussen de tempel en het altaar. 36Ik verzeker jullie: op deze generatie zal dit alles neerkomen. 37Jeruzalem, Jeruzalem, jij die de profeten doodt en stenigt wie naar je toe zijn gestuurd! Hoe vaak heb Ik je kinderen niet bijeen willen brengen zoals een hen haar kuikens verzamelt onder haar vleugels, maar jullie hebben het niet gewild. 38Jullie tempel wordt geheel aan zijn lot overgelaten. 39Ik verzeker jullie: vanaf nu zullen jullie Mij niet meer zien, totdat je zult zeggen: “Gezegend Hij die komt in de naam van de Heer!”’

Matteüs 21-23NBV21Open in de Bijbel
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.25.2
Volg ons