Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Dag 135 / Joz. 12-14

Bijbeltekst(en)

Jozua 12

Lijst van verslagen koningen

1Dit zijn de koningen die door de Israëlieten werden verslagen in het gebied ten oosten van de Jordaan, van het Arnondal tot aan het Hermongebergte, met inbegrip van de oostkant van de Jordaanvallei, en van wie zij het land in bezit namen:

2Koning Sichon van de Amorieten, die in Chesbon zetelde. Zijn heerschappij strekte zich uit van Aroër aan de rand van het Arnondal – van het midden van het dal – tot aan het dal van de Jabbok, dat de grens met het land van de Ammonieten vormde. Zijn gebied omvatte de ene helft van Gilead 3en de oostkant van de Jordaanvallei, tussen het Meer van Kinneret en de Dode Zee, ofwel de Zoutzee, tot aan Bet-Hajjesimot. Verder liep het in zuidelijke richting tot aan de rotskloven van de Pisga, 4die een natuurlijke grens vormden.

En koning Og van Basan, die nog van de Refaïeten afstamde en in Astarot en Edreï zetelde. 5Hij heerste over het Hermongebergte, Salka en heel Basan tot aan de gebieden Gesur en Maächa, en verder over de andere helft van Gilead tot aan het gebied van koning Sichon uit Chesbon.

6De Israëlieten hebben deze twee koningen verslagen onder aanvoering van Mozes, de dienaar van de HEER. Hun gebieden gaf Mozes in bezit aan de stammen Ruben en Gad en de eerste helft van de stam Manasse.

7Daarna versloegen de Israëlieten onder aanvoering van Jozua de koningen in het gebied ten westen van de Jordaan, van Baäl-Gad in de Libanonvallei tot aan de Kale Bergen, die oplopen naar Seïr. Dit gebied gaf Jozua aan Israël in bezit volgens de indeling in stammen. 8Het omvatte het bergland, het heuvelland, de westkant van de Jordaanvallei, de streek van de rotskloven, de woestijn en de Negev. Dit waren de gebieden van de Hethieten, de Amorieten, de Kanaänieten, de Perizzieten, de Chiwwieten en de Jebusieten.

9Dit zijn de koningen die Israël versloeg:

    de koning van Jericho
    de koning van Ai (dat vlak bij Betel ligt)
    10de koning van Jeruzalem
    de koning van Hebron
    11de koning van Jarmut
    de koning van Lachis
    12de koning van Eglon
    de koning van Gezer
    13de koning van Debir
    de koning van Geder
    14de koning van Chorma
    de koning van Arad
    15de koning van Libna
    de koning van Adullam
    16de koning van Makkeda
    de koning van Betel
    17de koning van Tappuach
    de koning van Chefer
    18de koning van Afek
    de koning van de Saronvlakte
    19de koning van Madon
    de koning van Hasor
    20de koning van Simron-Meron
    de koning van Achsaf
    21de koning van Taänach
    de koning van Megiddo
    22de koning van Kedes
    de koning van Jokneam (bij de Karmel)
    23de koning van Dor (in het gelijknamige kustgebied)
    de koning van Goïm (in Galilea)
    24de koning van Tirsa.

In totaal eenendertig koningen.

Jozua 13

Nog te veroveren gebieden

1Toen Jozua op hoge leeftijd was gekomen, zei de HEER tegen hem: ‘Je bent nu oud, maar er wacht nog heel veel land dat veroverd moet worden. 2Dit zijn de overgebleven gebieden: Allereerst alle streken waar de Filistijnen en de Gesurieten wonen, 3vanaf de wadi die de grens met Egypte vormt tot aan Ekron in het noorden. Dit hele gebied wordt tot Kanaän gerekend. Het wordt geregeerd door de vijf stadsvorsten van de Filistijnen: die van Gaza, Asdod, Askelon, Gat en Ekron. Ook de Awwieten wonen er, 4ten zuiden van de Filistijnen. Verder is er het hele gebied van de Kanaänieten vanaf Ara, een stad van de Sidoniërs, tot aan Afek op de grens met het land van de Amorieten. 5En ten slotte het land van de Giblieten en, ten oosten daarvan, de hele Libanon vanaf Baäl-Gad aan de voet van de Hermon tot aan Lebo-Hamat, 6kortom het hele berggebied van de Libanon tot aan Misrefot-Maïm, dus met inbegrip van de streek waar de Sidoniërs wonen. Ik zal al die volken zelf voor Israël verdrijven. Jij hoeft het land alleen maar door loting onder de Israëlieten te verdelen, zoals Ik je heb opgedragen. 7Verdeel het daarom in gebieden voor de overige negen stammen en de tweede helft van de stam Manasse.’

Verdeling van het land ten oosten van de Jordaan

8De eerste helft van de stam Manasse en ook de stammen Ruben en Gad hadden reeds het grondgebied ontvangen dat Mozes, de dienaar van de HEER, hun ten oosten van de Jordaan had toegewezen. 9-10Het liep van de stad Aroër aan de rand van het Arnondal – vanaf de stad die in het dal zelf ligt – tot aan het land van de Ammonieten en omvatte de hele hoogvlakte van Medeba tot Dibon, met alle steden van koning Sichon van de Amorieten, die regeerde in Chesbon. 11Verder omvatte het Gilead en de gebieden Gesur en Maächa, het hele Hermongebergte en heel Basan tot aan Salka, 12kortom het hele rijk van koning Og van Basan, die regeerde in Astarot en Edreï en nog van de Refaïeten afstamde. Mozes had de Amorieten verslagen en verdreven. 13Maar Israël verdreef de Gesurieten en de Maächatieten niet, zodat deze volken in hun midden bleven wonen, tot op de dag van vandaag.

14Mozes had de stam Levi geen grondgebied toegewezen. Zij zouden mogen delen in de offergaven aan de HEER, de God van Israël, zoals Hij hun had beloofd.

Het grondgebied van de stam Ruben

15Mozes had aan de families van de stam Ruben het volgende grondgebied toegewezen: 16Het begon bij Aroër aan het Arnondal – vanaf de stad die in het dal zelf ligt – en omvatte verder de hele hoogvlakte tot aan Medeba, 17dat wil zeggen Chesbon met de omliggende steden; verder Dibon, Bamot-Baäl, Bet-Baäl-Meon, 18Jahas, Kedemot, Mefaät, 19Kirjataïm, Sibma en Seret-Hassachar, dat in de uitlopers van de bergen ligt. 20En verder nog Bet-Peor, de rotskloven van de Pisga en Bet-Hajjesimot. 21Kortom alle steden op de hoogvlakte, ofwel het hele rijk van Sichon, de koning van de Amorieten, die regeerde in Chesbon en door Mozes verslagen was. (Mozes versloeg tegelijk de Midjanitische stamhoofden Ewi, Rekem, Sur, Chur en Reba, die in Sichons rijk woonden en diens legeraanvoerders waren. 22Bovendien hadden de Israëlieten de waarzegger Bileam, de zoon van Beor, gedood.)

23Dit was het gebied dat met alle steden en dorpen toebehoorde aan de families van de stam Ruben. De natuurlijke grens werd gevormd door de Jordaan.

Het grondgebied van de stam Gad

24Mozes had aan de stam Gad, aan de families van die stam, het volgende grondgebied toegewezen: 25-26Het begon even boven Chesbon en strekte zich uit tot aan Ramat-Hammispe en Betonim, en vanaf Machanaïm tot aan het gebied rond Lidbir. Het omvatte Jazer, alle steden van Gilead en de helft van het land van de Ammonieten tot aan Aroër bij Rabba. 27Het omvatte bovendien een aantal steden in de Jordaanvallei: Bet-Haram, Bet-Nimra, Sukkot en Safon. Kortom de rest van het rijk van Sichon, de koning van Chesbon, ten oosten van de Jordaan. Hierbij vormde de Jordaan de natuurlijke grens, precies tot de zuidkant van het Meer van Kinneret.

28Dit was het gebied dat met alle steden en dorpen toebehoorde aan de families van de stam Gad.

Het grondgebied van de eerste helft van de stam Manasse

29Mozes had aan de families van de eerste helft van de stam Manasse het volgende grondgebied toegewezen: 30Het strekte zich uit ten noorden van Machanaïm en omvatte heel Basan, dus het hele rijk van koning Og, met inbegrip van alle dorpen van Jaïr, zo’n zestig nederzettingen. 31Verder omvatte het de helft van Gilead en de beide koningssteden die Og in Basan had: Astarot en Edreï.

Dit was het gebied dat toebehoorde aan de eerste helft van de families die afstamden van Manasses zoon Machir.

32Tot zover de gebieden die Mozes op de vlakte van Moab, ten oosten van de Jordaan ter hoogte van Jericho, had verdeeld. 33Hij wees de stam Levi echter geen grondgebied toe. Zij zouden mogen bestaan van de dienst aan de HEER, de God van Israël, zoals Hij hun had beloofd.

Jozua 14

Verdeling van het land ten westen van de Jordaan

1-2Dan volgen nu de gebieden die de Israëlieten in Kanaän in bezit kregen en die door de priester Eleazar, door Jozua, de zoon van Nun, en door de stamhoofden van Israël door loting werden toegewezen aan de tweede helft van de stam Manasse en aan de overige negen stammen, zoals de HEER hun bij monde van Mozes had opgedragen. 3-4Aan de eerste helft van Manasse en aan Ruben en Gad had Mozes immers al een gebied toegewezen ten oosten van de Jordaan. En verder was het zo dat Jozefs nakomelingen twee stammen vormden, Manasse en Efraïm, en dat de Levieten nergens grondgebied kregen, maar alleen steden om in te wonen en weidegronden voor hun vee. 5Kortom, de Israëlieten gingen bij de verdeling van het land precies zo te werk als de HEER aan Mozes had opgedragen.

Toewijzing van Hebron aan Kaleb

6Enkele mannen van de stam Juda wendden zich tot Jozua in Gilgal. Een van hen was Kaleb, de zoon van de Kenizziet Jefunne. Hij zei tegen Jozua: ‘U weet wat de HEER aan Mozes, de godsman, in Kades-Barnea over ons beiden heeft gezegd. 7Ik was veertig jaar oud toen Mozes, de dienaar van de HEER, mij er vanuit Kades-Barnea op uit stuurde om dit land te verkennen. Ik bracht hem naar eer en geweten verslag uit. 8Mijn metgezellen joegen ons volk de schrik op het lijf, maar ik bleef volledig op de HEER, mijn God, vertrouwen. 9Mozes beloofde me toen: “Omdat je op de HEER, mijn God, bent blijven vertrouwen, zweer ik je dat de hele streek die je hebt betreden voor altijd het grondgebied van jou en je nageslacht zal zijn.” 10Welnu, de HEER heeft mijn leven gespaard, zoals Hij had beloofd. Het is nu vijfenveertig jaar geleden dat Hij Mozes die belofte liet doen, toen Israël nog door de woestijn trok. Ik ben nu vijfentachtig jaar oud, 11maar nog altijd even sterk als op de dag dat Mozes me op verkenning stuurde. Ik ben nog even goed als toen in staat te vechten en het bevel te voeren. 12Geef me dus dit bergland dat de HEER me indertijd heeft beloofd. U hebt toen toch gehoord dat er Enakieten wonen, in grote en versterkte steden? Als de HEER me maar bijstaat zal ik ze wel verdrijven, zoals Hij heeft beloofd.’ 13Nadat Kaleb dit had gezegd, zegende Jozua hem en gaf hem Hebron als grondgebied. 14-15Hebron heette destijds Kirjat-Arba, naar Arba, de allergrootste van de Enakieten. Omdat Kaleb, de zoon van de Kenizziet Jefunne, op de HEER, de God van Israël, was blijven vertrouwen, kregen hij en zijn nageslacht Hebron als grondgebied, tot op de dag van vandaag. Hiermee eindigde de oorlog.

Jozua 12-14NBV21Open in de Bijbel
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.25.2
Volg ons