Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Dag 127 / Hand. 18-20, Ps. 138

Bijbeltekst(en)

Handelingen 18

Paulus in Korinte

1Na deze gebeurtenissen verliet hij Athene en ging naar Korinte. 2Daar leerde hij Aquila kennen, een Jood uit Pontus, die kort daarvoor met zijn vrouw Priscilla uit Italië was gekomen omdat Claudius had bevolen dat alle Joden Rome moesten verlaten. Paulus bracht hun een bezoek, 3en omdat ze hetzelfde ambacht uitoefenden als hij – ze waren leerbewerker van beroep – trok hij bij hen in en ging bij hen werken.

4Elke sabbat sprak Paulus in de synagoge en trachtte hij Joden en Grieken te overtuigen. 5Nadat Silas en Timoteüs uit Macedonië waren aangekomen, richtte Paulus zich volledig op de verkondiging en getuigde ten overstaan van de Joden dat Jezus de messias is. 6Maar omdat ze zich verzetten en lasterlijke taal spraken, schudde hij het stof van zijn kleren en zei: ‘U roept zelf het onheil over u af! Mij treft geen blaam. Voortaan zal ik me tot de andere volken richten.’ 7Hij verruilde de synagoge voor het huis van Titus Justus, iemand die God vereerde en wiens huis naast de synagoge stond. 8Crispus echter, een leider van de synagoge, kwam samen met al zijn huisgenoten tot geloof in de Heer, en ook veel Korintiërs die Paulus hadden gehoord kwamen tot geloof en lieten zich dopen. 9’s Nachts zei de Heer in een visioen tegen Paulus: ‘Wees niet bang, maar blijf spreken en zwijg niet! 10Ik sta je bij en niemand zal een vinger naar je uitsteken om je kwaad te doen, want veel mensen in deze stad behoren Mij toe.’ 11Paulus bleef anderhalf jaar in Korinte en onderrichtte de inwoners over Gods boodschap.

12Toen Gallio proconsul van Achaje was, keerden de Joden zich echter gezamenlijk tegen Paulus en daagden hem voor het gerecht. 13Ze namen hem mee naar Gallio en zeiden: ‘Deze man haalt de mensen over om God te vereren op een wijze die in strijd is met de wet.’ 14Nog voordat Paulus daarop kon reageren, zei Gallio tegen de Joden: ‘Als er sprake was van een misdrijf of een ernstige vorm van wangedrag, zou ik uw aanklacht uiteraard ontvankelijk hebben verklaard, 15maar aangezien het een geschil betreft over woorden en namen en uw eigen wet, moet u zelf maar zien wat u doet; over die zaken wil ik geen recht spreken.’ 16En hij gaf bevel hen uit de rechtszaal te verwijderen. 17Toen grepen de omstanders met zijn allen Sostenes vast, een leider van de synagoge, en ranselden hem voor de rechterstoel af. Gallio trok zich van dit alles echter niets aan.

Terugreis naar Antiochië in Syrië

18Nadat Paulus nog geruime tijd bij de leerlingen had doorgebracht, nam hij afscheid en vertrok per schip naar Syrië, samen met Priscilla en Aquila. Voor zijn vertrek had hij in Kenchreeën zijn hoofd laten kaalscheren, omdat hij aan een gelofte gebonden was. 19Ze kwamen aan in Efeze, waar hij hen achterliet; zelf ging hij nog naar de synagoge om met de Joden te spreken. 20Op hun verzoek om langere tijd te blijven, ging hij niet in, 21maar hij nam afscheid met de woorden: ‘Ik zal later bij jullie terugkomen, als God het wil.’ Zo vertrok hij uit Efeze. 22Nadat hij in Caesarea aan land was gegaan, reisde hij via Jeruzalem, waar hij een bezoek bracht aan de gemeente, naar Antiochië.

De derde zendingsreis: verkondiging in Efeze

23Toen Paulus enige tijd in Antiochië had doorgebracht, vertrok hij voor een rondreis door Galatië en Frygië, waar hij alle leerlingen moed insprak.

24Intussen arriveerde er in Efeze een uit Alexandrië afkomstige Jood, die Apollos heette. Hij was een ontwikkeld man, die goed onderlegd was in de Schriften. 25Hij had onderricht gekregen in de Weg van de Heer en verkondigde geestdriftig de leer over Jezus, die hij zorgvuldig uiteenzette, ook al was hij alleen bekend met de doop zoals Johannes die had verricht. 26In de synagoge begon hij nu vrijmoedig het woord te voeren. Toen Priscilla en Aquila hem hoorden, namen ze hem terzijde en legden hem nog preciezer uit wat de Weg van God inhield. 27Toen hij naar Achaje wilde afreizen, moedigden de gemeenteleden hem aan en gaven hem een brief mee voor de leerlingen met het verzoek hem gastvrij te ontvangen. Na zijn aankomst bleek hij door Gods genade een grote steun te zijn voor de gelovigen, 28want hij slaagde erin de Joden in het openbaar in het ongelijk te stellen door op grond van de Schriften aan te tonen dat Jezus de messias is.

Handelingen 19

1Terwijl Apollos in Korinte verbleef, kwam Paulus na zijn reis door het binnenland in Efeze aan. Hij ontmoette daar enkele leerlingen, 2aan wie hij vroeg: ‘Hebben jullie de heilige Geest ontvangen toen jullie tot geloof kwamen?’ Ze antwoordden: ‘Nee, we hebben zelfs niet gehoord van het bestaan van een heilige Geest.’ 3Hij vroeg: ‘Hoe zijn jullie dan gedoopt?’ ‘Met de doop van Johannes,’ antwoordden ze. 4Daarop zei Paulus: ‘Johannes doopte de mensen die tot inkeer kwamen en zei tegen hen dat ze moesten geloven in degene die na hem kwam, in Jezus.’ 5Toen ze dat gehoord hadden, lieten ze zich dopen in de naam van de Heer Jezus, 6en toen Paulus hun de handen had opgelegd daalde de heilige Geest op hen neer, zodat ze in klanktaal gingen spreken en profeteerden. 7De hele groep bestond uit ongeveer twaalf mensen.

8De volgende drie maanden ging hij regelmatig naar de synagoge, waar hij vrijmoedig met de bezoekers sprak over het koninkrijk van God en hen met zijn uiteenzettingen trachtte te overtuigen. 9Maar toen sommigen zijn boodschap halsstarrig bleven afwijzen en de Weg bij iedereen belachelijk maakten, vertrok hij en nam de leerlingen met zich mee. Voortaan sprak hij dagelijks in de school van Tyrannus, 10iets dat hij twee jaar bleef doen, zodat alle inwoners van Asia kennismaakten met de boodschap van de Heer, Joden zowel als Grieken. 11Door Gods toedoen verrichtte Paulus buitengewoon grote wonderen: 12zelfs de doeken en de werkkleren die hij gedragen had werden naar de zieken gebracht, zodat ze genazen en de kwade geesten hen verlieten.

13Ook enkele rondtrekkende Joodse geestenbezweerders probeerden kwade geesten uit te drijven door het uitspreken van de naam van de Heer Jezus. Ze zeiden: ‘Ik bezweer je bij Jezus, die door Paulus wordt verkondigd!’ 14Het waren de zeven zonen van Skevas, een Joodse hogepriester, die dit deden. 15Maar de kwade geest gaf hun ten antwoord: ‘Jezus ken ik, en Paulus ook, maar wie zijn jullie?’ 16De man die door de kwade geest bezeten was, sprong op hen af en ging hen met zo veel geweld te lijf dat ze naakt en gewond uit het huis wegvluchtten. 17Alle Joodse en Griekse inwoners van Efeze hoorden van dit voorval, dat hen met diep ontzag vervulde; allen prezen en eerden de naam van de Heer Jezus. 18Veel nieuwe gelovigen kwamen in het openbaar hun praktijken opbiechten. 19Onder hen waren ook velen die magie hadden bedreven, maar die nu hun boekrollen verzamelden en publiekelijk verbrandden. Toen de waarde ervan werd berekend, kwam men uit op een bedrag van vijftigduizend zilverstukken. 20Zo zegevierde het woord van de Heer en vond het steeds meer gehoor.

Paulus’ reisschema

21Na deze gebeurtenissen vatte Paulus het plan op om eerst nog naar Macedonië en Achaje te reizen en vervolgens naar Jeruzalem te gaan. Hij verklaarde: ‘Als ik daar ben geweest, moet ik ook een bezoek aan Rome brengen.’ 22Hij zond twee van zijn medewerkers, Timoteüs en Erastus, naar Macedonië en bleef zelf nog enige tijd in Asia.

Volksoproer in Efeze

23Omstreeks die tijd ontstond er grote opschudding naar aanleiding van de Weg. 24Dat kwam door een zekere Demetrius, een zilversmid die Artemistempeltjes vervaardigde en zo zijn ambachtslieden een ruim inkomen verschafte. 25Hij riep hen en de arbeiders die bij de werkzaamheden betrokken waren bijeen en zei tegen hen: ‘Mannen, jullie weten dat onze welvaart afhankelijk is van dit werk. 26Maar jullie hebben uiteraard ook gemerkt dat Paulus niet alleen in Efeze, maar in bijna heel Asia een grote groep mensen heeft weten te overtuigen van zijn opvatting dat goden die door mensenhanden worden gemaakt geen goden zijn. 27Daardoor dreigt niet alleen ons beroep in diskrediet te raken, maar bestaat ook het gevaar dat de tempel van de grote godin Artemis in aanzien zal dalen en dat zijzelf, die in heel Asia en overal ter wereld wordt vereerd, van haar luister zal worden beroofd.’ 28Bij het horen van deze woorden ontstaken zijn toehoorders in hevige woede en barstten los in geschreeuw: ‘Groot is de Artemis van Efeze!’ 29De hele stad raakte in rep en roer. De menigte liep te hoop bij het theater en sleurde Gajus en Aristarchus mee, twee Macedonische reisgenoten van Paulus. 30Paulus wilde zich onder de menigte begeven, maar de leerlingen weerhielden hem daarvan. 31Bovendien stuurden enkele hoge functionarissen, die hem vriendschappelijk gezind waren, een boodschap naar hem met het dringende advies om niet naar het theater te gaan. 32Daar schreeuwde de menigte inmiddels van alles door elkaar, want er heerste grote verwarring en de meeste mensen wisten niet eens waarom ze bijeengekomen waren. 33De Joden duwden Alexander naar voren, die van sommigen uit de menigte tekst en uitleg kreeg; met een handgebaar gaf hij te kennen dat hij een verdedigingsrede wilde houden voor het volk. 34Maar toen men merkte dat hij een Jood was, hief de menigte de kreet aan: ‘Groot is de Artemis van Efeze!’ Dit geschreeuw hield wel twee uur aan.

35Uiteindelijk bracht de stadssecretaris de menigte tot bedaren. Hij zei: ‘Efeziërs, er is toch geen mens die niet weet dat onze stad de zorg draagt voor de tempel van de grote Artemis en voor het beeld dat uit de hemel gekomen is? 36Niemand kan dat feit ontkennen; daarom moet u kalm blijven en niet onbezonnen te werk gaan. 37De mannen die u hierheen hebt gebracht, zijn immers geen tempelschenners en belasteren evenmin onze godin. 38Mochten Demetrius en zijn ambachtslieden met iemand een geschil hebben, dan bestaan daar rechtszittingen en proconsuls voor; laten ze dan maar een aanklacht indienen. 39Als er daarbuiten nog iets anders is dat u wenst, zal dat op een officiële volksvergadering behandeld worden. 40We lopen toch al het gevaar dat we ter verantwoording worden geroepen voor het oproer van vandaag, daar we deze onlusten op geen enkele manier kunnen goedpraten.’ Na deze woorden maakte hij een einde aan de bijeenkomst.

Handelingen 20

Via Macedonië en Griekenland naar Troas

1Toen het tumult bedaard was, riep Paulus de leerlingen bij zich om hun moed in te spreken. Daarna nam hij afscheid en vertrok naar Macedonië. 2Op zijn reis door dat gebied bemoedigde hij de gelovigen op velerlei wijze. Ten slotte kwam hij in Griekenland aan, 3waar hij drie maanden bleef. Kort voordat hij per schip naar Syrië wilde afreizen, bleek dat de Joden een aanslag op hem beraamden, zodat hij besloot terug te keren via Macedonië. 4Hij werd vergezeld door Sopatrus, de zoon van Pyrrhus, uit Berea, door Aristarchus en Secundus uit Tessalonica, Gajus uit Derbe en Timoteüs, Tychikus en Trofimus uit Asia. 5Zij reisden naar Troas en bleven daar op ons wachten. 6Wijzelf voeren na het feest van het Ongedesemde brood weg uit Filippi en kwamen vijf dagen later eveneens in Troas aan, waar we zeven dagen doorbrachten.

7Op de eerste dag van de week kwamen we bijeen voor het breken van het brood. Paulus, die van plan was om de volgende dag verder te reizen, hield een toespraak voor de leerlingen die tot midden in de nacht duurde. 8We waren bijeengekomen in een bovenvertrek, waar veel olielampen brandden. 9Een jongeman die Eutychus heette, zat in het venster en werd, toen Paulus zo lang sprak, door slaap overmand. Diep in slaap verzonken viel hij van de derde verdieping naar beneden; toen men hem optilde bleek hij dood te zijn. 10Paulus ging naar beneden, ging op hem liggen, sloeg zijn armen om hem heen en zei: ‘Houd op met dat misbaar, want hij leeft!’ 11Hij ging weer naar boven, brak het brood en at. Daarna sprak hij nog lange tijd, tot het aanbreken van de ochtend. Toen vertrok hij. 12De leerlingen namen de jongeman, die weer tot leven was gekomen, met zich mee en voelden zich buitengewoon gesterkt.

Afscheid van de gemeente van Efeze

13Wij scheepten ons in en voeren alvast naar Assus, waar we Paulus overeenkomstig zijn wens aan boord zouden nemen, want hij wilde het eerste stuk te voet afleggen. 14Toen hij zich in Assus weer bij ons had gevoegd aan boord van het schip, voeren we verder naar Mitylene, 15van waar we de volgende dag vertrokken om bij Chios voor anker te gaan. De dag daarna staken we over naar Samos en weer een dag later kwamen we aan in Milete. 16Paulus had namelijk besloten Efeze voorbij te varen om te voorkomen dat hij in Asia zou worden opgehouden. Hij wilde als het maar enigszins mogelijk was op het Pinksterfeest in Jeruzalem zijn.

17Vanuit Milete stuurde hij iemand naar Efeze met het verzoek aan de oudsten van de gemeente om bij hem te komen. 18Toen ze waren gearriveerd, sprak hij hen als volgt toe: ‘U weet hoe ik te midden van u geleefd heb, vanaf de eerste dag dat ik in Asia was: 19ik heb de Heer in alle nederigheid gediend en heb al het verdriet en de beproevingen als gevolg van de samenzweringen van de Joden doorstaan. 20U weet ook dat ik alles bekend heb gemaakt wat uw welzijn ten goede komt en dat ik u daarover in het openbaar en thuis heb onderricht. 21Zowel Joden als Grieken heb ik opgeroepen zich te bekeren tot God en te geloven in Jezus Christus, onze Heer. 22Nu ben ik op weg naar Jeruzalem, gedreven door de Geest, zonder te weten wat me daar te wachten staat, 23behalve dan dat de heilige Geest me in iedere stad verzekert dat gevangenschap en vervolging mijn deel zullen zijn. 24Ik hecht echter geen enkele waarde aan het behoud van mijn leven, als ik mijn levenstaak maar kan voltooien en de opdracht uitvoeren die ik van de Heer Jezus ontvangen heb: getuigen van het evangelie van Gods genade.

25Ik weet dat niemand van u, aan wie ik op mijn reizen het koninkrijk heb verkondigd, mij terug zal zien. 26Daarom verklaar ik hier op deze dag dat ik voor niemands ondergang verantwoordelijk ben; 27ik heb er immers alles aan gedaan om u Gods bedoeling bekend te maken. 28Zorg voor uzelf en voor de hele kudde waarover de heilige Geest u als leiders heeft aangesteld; hoed Gods gemeente, die Hij verworven heeft door het bloed van zijn eigen Zoon. 29Ik weet dat er na mijn vertrek woeste wolven bij u zullen binnendringen, die de kudde niet zullen ontzien. 30Uit uw eigen kring zullen mensen voortkomen die de waarheid verdraaien om de leerlingen voor zich te winnen. 31Wees daarom waakzaam en vergeet niet hoe ik ieder van u drie jaar lang dag en nacht onder tranen steeds weer raad heb gegeven.

32Nu vertrouw ik u toe aan God en aan het woord van zijn genade, dat onze gemeenschap kan opbouwen en dat ons deel zal geven aan zijn koninkrijk samen met allen die Hem toebehoren. 33Geld of kleding heb ik van niemand verlangd; 34u weet wel dat ik eigenhandig heb voorzien in mijn levensonderhoud en dat van mijn metgezellen. 35In alles heb ik u getoond dat u de zwakken zo, door hard te werken, moet steunen, indachtig de woorden van de Heer Jezus, die immers gezegd heeft: “Geven maakt gelukkiger dan ontvangen.”’

36Toen hij uitgesproken was, knielde hij samen met de aanwezigen neer om te bidden. 37Niemand kon zijn tranen bedwingen. Allen vielen ze Paulus om de hals en kusten hem. 38Ze waren vooral zo ontdaan omdat hij gezegd had dat ze hem niet terug zouden zien. Toen deden ze hem uitgeleide naar het schip.

Handelingen 18-20NBV21Open in de Bijbel

Psalmen 138

1Van David.

Ik wil U loven met heel mijn hart,

voor U zingen onder het oog van de goden,

2mij buigen naar uw heilige tempel,

uw naam loven om uw liefde en trouw:

grote dingen hebt U beloofd, tot eer van uw naam.

3Toen ik U aanriep, hebt U geantwoord,

mij bemoedigd en gesterkt.

4Laten alle koningen op aarde U loven, HEER,

zij hebben de beloften uit uw mond gehoord.

5Laten zij de wegen van de HEER bezingen:

‘Groot is de majesteit van de HEER.

6De HEER is hoogverheven! Naar de nederige ziet Hij om,

de hoogmoedige doorziet Hij van verre.’

7Al is mijn weg vol gevaren, U houdt mij in leven,

U verdedigt mij tegen de woede van mijn vijanden,

uw rechterhand brengt mij redding.

8De HEER zal mij altijd beschermen.

HEER, uw trouw duurt eeuwig,

laat het werk van uw handen niet los.

Psalmen 138NBV21Open in de Bijbel
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.25.2
Volg ons