1Diezelfde dag dacht Tobit aan het geld dat hij Gabaël uit Rages, in Medië, in bewaring had gegeven. 2Hij zei bij zichzelf: Ik heb om de dood gevraagd, dus zou het niet verstandig zijn om voordat ik sterf mijn zoon Tobias over dat geld in te lichten? 3Hij riep Tobias bij zich en zei tegen hem: ‘Begraaf me op gepaste wijze. Toon eerbied voor je moeder, laat haar zolang ze leeft niet in de steek, doe wat haar vreugde geeft en bezorg haar nooit verdriet. 4Houd altijd voor ogen, jongen, dat ze veel voor jou heeft moeten doorstaan toen ze je in haar schoot droeg. Wanneer ze sterft, moet je haar naast mij in hetzelfde graf begraven. 5En, jongen, denk altijd aan de Heer, je leven lang. Pas op dat je niet zondigt en zijn geboden niet overtreedt. Handel elke dag van je leven rechtvaardig, ga nooit de weg van het onrecht, 6-7want wie eerlijk leeft zal slagen in alles wat hij doet. Ondersteun met je bezittingen iedereen die een rechtvaardig leven leidt; en wanneer je iemand helpt, doe het dan niet met tegenzin. Wend je blik niet af van iemand die in nood zit, dan zal God zijn blik niet van jou afwenden. 8Wanneer je veel bezit, geef dan ook ruimhartig. Wanneer je zelf maar weinig bezit, aarzel dan niet om van dat beetje toch te geven. 9Zo verzamel je voor jezelf een waardevolle schat voor moeilijke tijden. 10Immers, hulpvaardigheid redt je van de dood en behoedt je voor de gang naar de duisternis. 11Wie de armen helpt, brengt een offer dat de Allerhoogste welgevallig is. 12Laat je niet leiden door begeerte, jongen. Trouw alleen met iemand uit de familie van je vader. Kies beslist geen vrouw van buiten de stam van je vader, want wij stammen af van profeten. Denk aan Noach, Abraham, Isaak en Jakob, onze allereerste voorouders; zij namen alle vier iemand uit hun eigen familie tot vrouw, ze werden gezegend met kinderen, en hun nageslacht zal het land bezitten. 13Heb je eigen familie lief en voel je niet te goed om uit hun midden, uit je eigen verwanten, een vrouw te kiezen. Hoogmoed leidt alleen maar tot ellende en ontreddering, en luiheid tot verval en bittere armoede, want luiheid is de moeder van de honger. 14Iemand die voor je gewerkt heeft, moet je nog op dezelfde dag zijn loon uitbetalen. Stel het niet uit. Wanneer je God zo dient, word ook jij beloond. Neem jezelf in acht bij alles wat je doet en gedraag je altijd zoals wij je hebben opgevoed. 15Doe een ander niets aan dat je zelf verafschuwt. Bedrink je niet aan wijn, ga niet als een dronkaard door het leven. 16Laat wie honger heeft delen in je brood en wie geen kleren heeft in je kleding. Alles wat je kunt missen moet je weggeven, zonder dat je het betreurt. 17Wanneer een rechtschapen mens sterft, bied dan zijn nabestaanden een goede maaltijd aan, maar doe dat niet bij de dood van een zondaar. 18Win de raad in van ieder wijs mens en sla geen enkel bruikbaar advies in de wind. 19Prijs God, de Heer, altijd en vraag Hem om je steeds de rechte weg te laten volgen en al je plannen en ondernemingen succesvol te maken. Want er is geen enkel volk dat wijsheid bezit, alleen de Heer geeft wijsheid. Hij laat wie Hij maar wil afdalen tot in het diepst van het dodenrijk. Jongen, denk altijd aan deze lessen, neem ze altijd ter harte.
20Welnu, je moet weten dat ik in Rages in Medië bij Gabaël, de broer van Gabri, een bedrag van tien talent zilver in bewaring heb gegeven. 21Maak je dus geen zorgen over onze armoede, want wanneer je ontzag hebt voor God wacht je een groot vermogen. Ga elke zonde uit de weg en doe wat de Heer, je God, welgevallig is.’