1De wijsheid prijst zichzelf,
te midden van haar volk bezingt ze haar roem,
2in de gemeenschap van de Allerhoogste verheft ze haar stem,
tegenover zijn legermacht bezingt ze haar roem:
3‘Ik ben uit de mond van de Allerhoogste voortgekomen,
als een nevel heb ik de aarde bedekt.
4Ik zette mijn tent neer in de hoge hemel,
mijn troon stond op een wolkkolom.
5Ik heb de hemelboog alleen doorlopen
en ben door de diepte van de afgrond getrokken.
6Over de golven van de zee, over heel de aarde,
over alle volken en naties kreeg ik de macht.
7Overal zocht ik een rustplaats,
in wiens gebied zou ik wonen?
8Toen gaf de schepper van alles mij een opdracht,
Hij die mij geschapen heeft gaf mijn tent een rustplaats.
Hij zei: “Zet je tent neer in Jakobs land,
vind in Israël je woonplaats.”
9Hij heeft mij in het begin, vóór alle tijden geschapen,
en ik zal nimmer sterven.
10Ik diende Hem in zijn heilige tent,
zo kreeg ik een vaste plaats op de Sion.
11In de geliefde stad gaf Hij me een rustplaats,
over Jeruzalem kreeg ik zeggenschap.
12Ik wortelde te midden van dat glorierijke volk,
in het gebied van de Heer was mijn woonplaats.
13Als een ceder op de Libanon verhief ik mij,
als een cipres in de bergen van de Hermon.
14Als een palmboom in Engedi verhief ik mij,
als een oleander in Jericho,
als een sierlijke olijfboom in de vlakte,
als een plataan verhief ik mij.
15Als kaneel en kameeldoorn,
als uitgelezen mirre geurde ik heerlijk,
als galbanum, cistus en balsem,
als een wolk van wierook in de tabernakel.
16Ik strekte als een terebint mijn takken uit,
mijn prachtige, sierlijke takken.
17Ik bracht als een wijnstok sierlijke loten voort,
mijn bloesems werden prachtige en rijke vruchten.
18Ik ben de moeder van ontzag en ware liefde,
van kennis en heilige hoop.
Voor eeuwig schenk ik mijzelf, samen met mijn kinderen,
aan allen die de Heer heeft uitgekozen.
19Kom bij mij, als je naar mij verlangt
en doe je tegoed aan mijn vruchten.
20Want denken aan mij is zoeter dan honing,
mij bezitten zoeter dan een honingraat.
21Wie mij eet, krijgt nog meer honger,
wie mij drinkt, krijgt nog meer dorst.
22Wie mij gehoorzaamt, wordt niet beschaamd,
wie mij benut, zondigt niet.’
Wijsheid en de wet
23Dit alles ligt besloten
in het verbondsboek van de allerhoogste God,
de wet, die Mozes ons heeft gegeven
als een kostbaar bezit voor Jakobs volk.
24Zoek altijd je kracht in de Heer,
houd je aan Hem vast, dan maakt Hij je sterk.
De almachtige Heer is de enige God,
er is geen redder buiten Hem.
25De wet stroomt over van wijsheid,
zoals de Pison en de Tigris overstromen in de tijd van de vruchtenoogst.
26De wet stroomt over van kennis,
zoals de Eufraat en de Jordaan overstromen in de tijd van de oogst.
27De wet stroomt over van onderricht,
zoals de Nijl en de Gichon overstromen in de tijd van de druivenoogst.
28De eerste mens leerde de wijsheid niet volledig kennen,
de laatste zal haar evenmin doorgronden.
29Want de gedachten die zij bevat zijn voller dan de zee,
dieper dan de diepste afgrond is het inzicht dat zij biedt.
30Ik, Sirach, ben als een kanaal, gevoed door een rivier,
als een waterloop stroom ik naar een hof.
31Ik zei: ‘Ik zal mijn tuin bevloeien,
ik zal mijn bloembed besproeien.’
En kijk, mijn kanaal werd een rivier,
en mijn rivier werd een zee.
32Ik maak mijn onderricht zo helder als de dageraad,
ik laat zijn licht tot in de verte schijnen.
33Ik giet mijn leer uit als een profetie,
ik geef hem door tot in de verste generaties.
34Bedenk: niet alleen voor mijzelf heb ik me ingespannen,
maar voor allen die wijsheid zoeken.