NBV21 (NBV21)
106

1061

106:1-48
Ps. 78:1-72
105:1-45
106:1
1 Kron. 16:34
Ezra 3:11
Ps. 107:1
136:1
Jer. 33:11
Halleluja!

Loof de HEER, want Hij is goed,

eeuwig duurt zijn trouw.

2Wie kan zijn machtige daden verwoorden,

wie de roem van de HEER laten klinken?

3

106:3
Jes. 56:1-2
Gelukkig wie zich houden aan het recht

en doen wat rechtvaardig is, telkens weer.

4

106:4
Neh. 5:19
13:14,22,31
Denk aan mij, HEER, uit liefde voor uw volk,

zie naar mij om, U die redding brengt.

5Dan zal ik uw uitverkorenen gelukkig zien,

vreugde vinden in de vreugde van uw volk,

vervuld zijn van trots op uw liefste bezit.

6

106:6
Lev. 26:40
1 Kon. 8:47
Dan. 9:5
Wij hebben gezondigd zoals onze voorouders,

wij hebben gefaald en kwaad bedreven.

7

106:7
Ex. 14:9-12
Toen onze voorouders in Egypte waren,

sloegen zij geen acht op uw wonderen,

dachten zij niet aan uw tekenen van trouw,

en kwamen in opstand aan de oever van de Rietzee.

8

106:8
Ezech. 20:13-14
36:20-22
39:25
Toch redde Hij hen, tot eer van zijn naam,

om hun zijn macht te tonen.

9

106:9
Ex. 14:21-22
Jes. 63:11-14
Nah. 1:4
Op zijn dreigen viel de Rietzee droog,

Hij leidde hen door de diepte als door een woestijn.

10Hij redde hen uit de greep van hun haters,

verloste hen uit de greep van de vijand.

11Het water bedekte hun belagers,

niet één van hen bleef in leven.

12

106:12
Ex. 15:1-21
Toen hadden zij vertrouwen in zijn woorden

en bezongen ze zijn roem,

13

106:13
Klaagl. 3:26
maar snel vergaten zij wat Hij gedaan had,

ze wachtten niet geduldig zijn plannen af.

14

106:14
Ex. 16:2-3
Num. 11:4-6
Onverzadigbaar was hun eetlust in de woestijn,

ze daagden God uit in het dorre land.

15

106:15
Num. 11:33
Hij gaf hun wat zij verlangden,

zo veel dat ze erin stikten.

16

106:16-18
Num. 16:1-35
In het kamp werden zij afgunstig op Mozes,

en op Aäron, de heilige dienaar van de HEER.

17

106:17
Deut. 11:6
De aarde opende zich: verzwolgen werd Datan

en bedolven de bende van Abiram.

18Vuur verbrandde hun aanhang,

een felle vlam heeft de schuldigen verteerd.

19

106:19-23
Ex. 32:1-14
Deut. 9:8-29
Zij maakten een stierkalf bij de Horeb

en bogen zich voor een stuk metaal.

20

106:20
Jer. 2:11
Rom. 1:23
God, hun eer, ruilden zij in voor een beeld

van een rund, dat gras eet.

21

106:21
Deut. 32:18
Jer. 2:32
Vergeten waren zij God, hun redder,

die iets groots had verricht in Egypte,

22wonderen in het land van Cham,

geduchte daden bij de Rietzee.

23Hij besloot hen uit te roeien,

maar Mozes, de man die Hij had gekozen,

verdedigde hen, ging voor Hem staan

en wendde zijn dodelijke woede af.

24

106:24
Num. 13:25-14:37
Deut. 1:24-36
Zij weigerden het begeerlijke land

en stelden geen vertrouwen in zijn woord.

25Ze bleven klagend in hun tenten

en wilden niet luisteren naar de HEER.

26

106:26-27
Lev. 26:33
Ezech. 20:15,23
Hij hief zijn hand en zwoer

hen te doden in de woestijn,

27hun nazaten te verspreiden106:27 te verspreiden – Volgens een andere lezing van het Hebreeuws, overeenkomstig de Pesjitta. MT: ‘neer te werpen’. onder de volken,

te verstrooien over alle landen.

28

106:28-31
Num. 25:1-13
106:28

Zij verbonden zich aan de Baäl van de Peor

en aten van offers voor de doden.

29Ze griefden Hem met hun gedrag,

en onder hen brak een plaag uit.

30

106:30

Pinechas stond op en kwam tussenbeide,

en de plaag werd bedwongen.

31Het is hem toegerekend als rechtvaardigheid,

van geslacht op geslacht, tot in eeuwigheid.

32

106:32
Ex. 17:1-7
Num. 20:2-13
Ps. 95:8-9
Zij wekten zijn toorn bij het water van Meriba

en brachten Mozes in moeilijkheden,

33want toen zij zich verzetten tegen Gods geest,

sprak hij overhaast en onbezonnen.

34Zij roeiden de volken niet uit

die de HEER hun had aangewezen,

35

106:35
Lev. 18:3
Recht. 2:1-5
vermengden zich zelfs met hen

en namen hun gewoonten over,

36

106:36
Recht. 2:11-13
3:5-6
vereerden hun godenbeelden

en raakten verstrikt in hun netten.

37

106:37
Lev. 18:21; 2 Kon. 17:17

Zij brachten hun zonen en dochters

ten offer aan de demonen

38

106:38
Num. 35:33
en vergoten het bloed van onschuldigen,

het bloed van hun zonen en dochters,

geofferd aan de beelden van Kanaän.

Een stroom van bloed ontheiligde het land.

39Zij werden onrein door hun daden,

overspelig was hun gedrag.

40Toen ontstak de HEER in toorn,

Hij gruwde van zijn volk, zijn liefste bezit.

41

106:41
Recht. 2:14-23
Hij gaf het in de macht van vreemde volken,

zij werden overheerst door hun haters,

42onderdrukt door hun vijanden,

en moesten zwichten voor hun macht.

43Vele malen kwam Hij hen bevrijden,

maar zij volhardden in opstandig gedrag

en zonken weg door eigen schuld.

44Toch zag Hij naar hen om, telkens

als Hij hen hoorde klagen in hun nood.

45

106:45
Lev. 26:42
Hij dacht weer aan zijn verbond met hen,

zo trouw was Hij dat Hij deernis voelde

46

106:46
1 Kon. 8:50
2 Kon. 25:11
Ezra 9:9
en medelijden wekte bij allen

die hen hadden weggevoerd.

47

106:47-48
1 Kron. 16:35-36
Red ons, HEER, onze God,

breng ons bijeen uit de andere volken,

dan loven wij uw heilige naam

en verkondigen trots uw roem.

48

106:48
Ps. 41:14
89:53
Geprezen zij de HEER, de God van Israël,

van eeuwigheid tot eeuwigheid.

Laat het hele volk antwoorden: ‘Amen!’

Halleluja!