Onderricht aan de leerlingen en de menigte
1Intussen had er zich een enorme menigte verzameld. De mensen verdrongen elkaar, maar Hij richtte zich eerst tot zijn leerlingen: ‘Hoed je voor de zuurdesem, dat wil zeggen de huichelarij van de farizeeën. 2Niets is verborgen dat niet onthuld zal worden, en niets is geheim dat niet bekend zal worden. 3Alles wat jullie in het donker zeggen, zal in het licht worden gehoord, en wat jullie binnenskamers in iemands oor fluisteren, zal van de daken geschreeuwd worden. 4Tegen jullie, mijn vrienden, zeg Ik: wees niet bang voor degenen die wel je lichaam kunnen doden, maar daarna niets meer tegen je kunnen uitrichten. 5Ik zal jullie zeggen voor wie je bang moet zijn. Wees bang voor Hem die de macht heeft om iemand niet alleen te doden maar daarna ook in de Gehenna te werpen. Ja, Ik zeg jullie: wees bang voor Hem! 6Wat kosten vijf mussen? Bijna niets. Toch wordt er niet één door God vergeten. 7Zelfs de haren op jullie hoofd zijn alle geteld. Wees niet bang, jullie zijn meer waard dan een hele zwerm mussen. 8Ik zeg jullie: iedereen die Mij erkent bij de mensen, zal ook door de Mensenzoon worden erkend bij de engelen van God. 9Maar wie Mij verloochent bij de mensen, zal verloochend worden bij de engelen van God. 10En iedereen die kwaadspreekt van de Mensenzoon zal vergeving ontvangen. Maar wie lastertaal spreekt tegen de heilige Geest zal geen vergeving ontvangen. 11Wanneer ze jullie voor de synagogen en de autoriteiten en het gerecht slepen, vraag je dan niet bezorgd af hoe of waarmee je je moet verdedigen of wat je moet zeggen, 12want de heilige Geest zal jullie op dat moment ingeven wat je moet zeggen.’
13Iemand uit de menigte zei tegen Hem: ‘Meester, zeg tegen mijn broer dat hij de erfenis met mij moet delen!’ 14Maar Jezus antwoordde: ‘Wie heeft Mij als rechter of bemiddelaar over jullie aangesteld?’ 15Hij zei tegen hen: ‘Pas op, hoed je voor iedere vorm van hebzucht. Want ook al heeft een mens nog zoveel, zijn leven bezit hij niet.’ 16En Hij vertelde hun de volgende gelijkenis: ‘Het landgoed van een rijke man had veel opgebracht, 17en daarom vroeg hij zich af: Wat moet ik doen? Ik heb geen ruimte om mijn voorraden op te slaan. 18Toen zei hij bij zichzelf: Wat ik zal doen is dit: ik breek mijn schuren af en bouw grotere, waar ik al mijn graan en goederen kan opslaan, 19en dan zal ik tegen mezelf zeggen: Je hebt veel goederen in voorraad, genoeg voor vele jaren! Neem rust, eet, drink en vermaak je. 20Maar God zei tegen hem: “Dwaas, nog deze nacht zal je leven van je worden teruggevorderd. Voor wie zijn dan de schatten die je hebt opgeslagen?” 21Zo vergaat het iemand die schatten verzamelt voor zichzelf, maar niet rijk is bij God.’
22Hij zei tegen zijn leerlingen: ‘Daarom zeg Ik jullie: maak je geen zorgen over je leven, over wat je zult eten of drinken, noch over je lichaam, over wat je zult aantrekken. 23Want het leven is meer dan voedsel en het lichaam meer dan kleding. 24Kijk naar de raven: ze zaaien niet en oogsten niet, ze hebben geen voorraadkamer en geen schuur, het is God die ze voedt. Hoeveel meer zijn jullie niet waard dan de vogels! 25Wie van jullie kan door zich zorgen te maken één dag aan zijn levensduur toevoegen? 26Als jullie dus zelfs het geringste al niet kunnen, waarom maken jullie je dan zorgen over de rest? 27Kijk naar de lelies, kijk hoe ze groeien. Ze werken niet en weven niet. Ik zeg jullie: zelfs Salomo ging in al zijn luister niet gekleed als een van hen. 28Als God het groen dat vandaag nog op het veld staat en morgen in de oven gegooid wordt al met zoveel zorg kleedt, met hoeveel meer zorg zal Hij jullie dan niet kleden, kleingelovigen? 29Ook jullie moeten je niet druk maken over wat je zult eten en wat je zult drinken, jullie moeten je niet door zorgen laten kwellen. 30De volken van deze wereld jagen die dingen na, maar jullie Vader weet dat je ze nodig hebt. 31Zoek liever zijn koninkrijk, en die andere dingen zullen je erbij gegeven worden. 32Wees niet bang, kleine kudde, want jullie Vader heeft jullie in zijn goedheid het koninkrijk geschonken.
33Verkoop je bezittingen en geef het geld aan de armen. Maak voor jezelf een geldbuidel die niet verslijt, een schat in de hemel die niet opraakt, waar een dief niet bij kan en die door geen mot kan worden aangevreten. 34Waar jullie schat is, daar zal ook jullie hart zijn.
35Sta klaar, doe je gordel om en houd de lampen brandend, 36en wees als knechten die hun heer opwachten wanneer hij terugkeert van een bruiloft, zodat ze direct voor hem opendoen wanneer hij aanklopt. 37Gelukkig de knechten die de heer bij zijn komst wakend aantreft. Ik verzeker jullie: hij zal zijn gordel omdoen, hen voor de maaltijd nodigen en hen bedienen. 38Gelukkig degenen die hij zo aantreft, ook al komt hij midden in de nacht of kort voor het aanbreken van de dag. 39Besef wel: als de heer des huizes had geweten op welk uur de dief zou komen, dan zou hij niet in zijn huis hebben laten inbreken. 40Ook jullie moeten klaarstaan, want de Mensenzoon komt op een tijdstip waarop je het niet verwacht.’
41Petrus vroeg: ‘Heer, is deze gelijkenis alleen voor ons bedoeld of voor iedereen?’ 42De Heer antwoordde: ‘Wie is de betrouwbare en verstandige rentmeester die de heer zal aanstellen over zijn knechten om hun op tijd het eten te geven dat hun toekomt? 43Gelukkig de dienaar die daarmee bezig is wanneer zijn heer komt. 44Ik verzeker jullie: hij zal hem aanstellen over alles wat hij bezit. 45Maar als die dienaar bij zichzelf zegt: Mijn heer komt maar niet, en als hij de knechten en dienstmeisjes gaat slaan, en zich te buiten gaat aan voedsel en drank, 46dan komt de heer van die dienaar op een dag waarop hij het niet verwacht en op een tijdstip dat hij niet kent, en dan zal hij hem de zwaarste straf opleggen en hem het lot van de trouwelozen doen ondergaan. 47De dienaar die weet wat zijn heer wil, maar geen voorbereidingen treft en niet overeenkomstig zijn wil handelt, zal veel slagen te verduren krijgen. 48Maar wie niet weet wat zijn heer wil en zo handelt dat hij slaag verdient, zal weinig slagen te verduren krijgen. Van iedereen aan wie veel gegeven is, zal veel worden geëist, en hoe meer aan iemand is toevertrouwd, des te meer zal van hem worden gevraagd.
49Ik ben gekomen om op aarde een vuur te ontsteken, en wat zou Ik graag willen dat het al brandde! 50Ik moet een doop ondergaan, en Ik word hevig gekweld zolang die niet volbracht is. 51Denken jullie dat Ik gekomen ben om vrede te brengen op aarde? Integendeel, Ik zeg jullie dat Ik verdeeldheid kom brengen. 52Van nu af aan zullen vijf in één huis verdeeld zijn: drie tegen twee en twee tegen drie. 53De vader zal tegenover zijn zoon staan en de zoon tegenover zijn vader, de moeder tegenover haar dochter en de dochter tegenover haar moeder, de schoonmoeder tegenover haar schoondochter en de schoondochter tegenover haar schoonmoeder.’
54Tegen de menigte zei Hij: ‘Wanneer jullie een wolk zien opkomen in het westen, zeggen jullie meteen dat er regen op komst is, en dat is ook zo. 55En wanneer jullie merken dat de wind uit het zuiden komt, zeggen jullie dat er hitte op komst is, en dat is ook zo. 56Huichelaars! De aanblik van de aarde en de hemel kunnen jullie duiden, hoe kan het dan dat jullie deze tijd niet kunnen duiden? 57Waarom bepalen jullie niet uit jezelf wat juist is? 58Als je met je tegenstander op weg bent naar een hoge autoriteit, doe dan moeite om nog onderweg tot een vergelijk met hem te komen, anders sleept hij je voor de rechter, en de rechter zal je uitleveren aan de gerechtsdienaar, en die zal je in de gevangenis gooien. 59Ik zeg je: dan kom je niet vrij voor je ook de laatste cent betaald hebt.’