Verdere vermaningen
1Mozes riep het hele volk van Israël bijeen en sprak het als volgt toe: ‘U hebt in Egypte met eigen ogen gezien wat de HEER allemaal heeft gedaan met de farao en al zijn dienaren, en met heel zijn land. 2U was getuige van zijn grootse daden en tekenen en wonderen, 3maar tot op de dag van vandaag heeft de HEER u geen inzicht gegeven, u de oren en ogen niet geopend. 4Veertig jaar lang heeft Hij u door de woestijn geleid en in al die tijd raakten uw kleren en uw sandalen niet versleten, 5en had u geen brood en geen wijn of bier nodig. Dat moest u ervan doordringen dat Hij, de HEER, uw God is. 6Toen wij vervolgens hier aankwamen, trokken koning Sichon van Chesbon en koning Og van Basan tegen ons ten strijde. Maar wij versloegen hen 7en namen hun land in bezit; dat hele gebied werd aan de stammen Ruben en Gad en aan de helft van de stam Manasse toegewezen. 8Houd u daarom aan de regels van dit verbond, opdat u slaagt in alles wat u doet.
9Hier bent u allen nu bijeen, ten overstaan van de HEER, uw God: de stamhoofden, de oudsten, de schrijvers, alle mannen, 10vrouwen en kinderen van Israël, en alle vreemdelingen die als houthakker of waterputter in het kamp werken – 11bijeen om toe te treden tot het verbond dat de HEER, uw God, vandaag met u sluit, en de sancties die erbij horen te aanvaarden. 12Zo wil Hij u vandaag tot zijn volk maken, en dan zal Hij uw God zijn, zoals Hij u heeft beloofd en zoals Hij ook uw voorouders Abraham, Isaak en Jakob onder ede heeft toegezegd. 13-14Niet alleen met u, die hier nu ten overstaan van de HEER, onze God, bijeen bent, sluit ik dit verbond, maar ook met degenen die er nu nog niet bij zijn.
15U herinnert u de tijd dat we in Egypte woonden en hoe we daarna door het gebied van andere volken trokken. 16U hebt toen kennisgemaakt met de gruwelijke afgodsbeelden van hout, steen, zilver en goud die zij erop na hielden. 17Mogelijk is er hier een man of vrouw, of zelfs een familie of stam, die op dit moment liever de HEER, onze God, zou willen verlaten om de goden van die volken te gaan vereren; mogelijk sluimert er zo’n giftige kiem in ons midden. 18Mocht zo iemand bij het horen van de vervloekingen menen: Als ik mijn eigen koppige hart volg zal het me evengoed voor de wind gaan, en zichzelf daarmee geruststellen, dan zet hij alles wat hij is en heeft op het spel. 19Want de HEER zal het hem niet willen vergeven; de HEER zal zijn gekrenkte liefde wreken en al zijn woede tegen hem laten losbarsten. Alle vervloekingen die in dit boek beschreven zijn zullen hem treffen, en de HEER zal zijn naam onder de hemel uitwissen. 20De HEER zal hem afzonderen van de stammen van Israël en hem voor het ongeluk bestemmen overeenkomstig de vervloekingen van het verbond dat in dit wetboek is opgetekend.
21Wanneer de komende generaties, zowel uw eigen nakomelingen als buitenlanders uit verre streken, zien hoe uw land te lijden heeft en met welke plagen de HEER het heeft getroffen 22– heel de bodem door zwavel en zout vergiftigd, zodat zaaien geen zin meer heeft en er helemaal niets meer wil groeien, net zoals toen de HEER in zijn grote woede Sodom en Gomorra, Adma en Seboïm weggevaagd had –, 23dan zal bij hen de vraag rijzen, net als bij ieder volk: “Waarom behandelt de HEER dit land zo? Waarom is zijn toorn zo hevig opgelaaid?” 24Dit zal het antwoord zijn: “Zij hebben het verbond geschonden dat de HEER, de God van hun voorouders, met hen sloot toen Hij hen wegleidde uit Egypte; 25ze zijn andere goden gaan vereren en hebben neergeknield voor goden die ze nog niet kenden en die de HEER niet voor hen had bestemd. 26Dat is de reden waarom de HEER in woede tegen dit land is uitgebarsten en alle vervloekingen die in dit boek beschreven staan over hen heeft uitgestort. 27Zo kwaad, zo woedend, zo razend was de HEER dat Hij hen van hun eigen grond heeft gerukt en naar een ander land heeft weggeslingerd. Zover is het nu gekomen.”
28Wat verborgen is, behoort de HEER, onze God, toe; wat openbaar is, komt ons toe. Wij en onze kinderen dienen ons altijd te richten naar alle bepalingen van deze wet.