Wijsheid 2
1Ten onrechte houden ze zichzelf het volgende voor: Het leven is kort en vol moeite. Geen mens kan zijn einde ontlopen; er is niemand die een uitweg kan bieden uit het dodenrijk. 2Wij zijn bij toeval ontstaan en uiteindelijk zal het zijn of we nooit hebben bestaan. De adem in onze neusgaten is vluchtig als damp, het verstand niet meer dan een vonk in ons binnenste. 3Als de vonk gedoofd is, vergaat het lichaam tot as en vervliegt de geest als ijle lucht. 4Onze naam wordt op den duur vergeten, niemand herinnert zich onze daden nog. Ons leven verdwijnt als nevel, het lost op als mist die door de stralen van de zon wordt verjaagd en door haar warmte verdreven. 5We leven niet langer dan een schaduw die voorbijgaat, en ons einde is onafwendbaar: het ligt vast en niemand kan het ongedaan maken.6Welaan dan, laten we genieten van al het goede dat er is. Laten we de schepping met gretigheid benutten, zorgeloos als de jeugd. 7We zullen ons te goed doen aan kostbare, geurige wijn. We laten geen lentebloesem aan ons voorbijgaan, 8we vlechten kransen van rozenknoppen, eer ze verwelken. 9Elk veld zal ons zien dansen, overal laten we sporen van vrolijkheid achter. Dat is toch waarvoor we leven, dat is toch ons lot?
10Laten we de rechtvaardige die in armoede leeft uitbuiten, laten we de weduwe niet ontzien en ons niet bekommeren om de grijze haren van iemand op hoge leeftijd. 11Onze kracht zal bepalen wat gerechtigheid is, want iets dat zwak is heeft geen waarde. 12Laten we de rechtvaardige in het nauw drijven, want hij is ons alleen maar tot last. Hij dwarsboomt ons in alles wat we doen, hij verwijt ons dat we de wet overtreden en houdt ons voor dat we verloochenen wat ons geleerd is. 13Hij beweert over kennis van God te beschikken en noemt zich kind van de Heer. 14Hij is een levende aanklacht tegen onze opvattingen geworden. Zijn verschijning alleen al is ons een doorn in het oog, 15omdat hij anders leeft dan anderen en zich afwijkend gedraagt. 16Wij zijn in zijn ogen minderwaardig en hij mijdt onze levenswijze alsof die besmet is. Hij geeft hoog op van de bestemming van rechtvaardige mensen en beroemt zich erop dat God zijn vader is.
17Laten we zien of hij gelijk heeft en afwachten wat er bij zijn dood gebeurt. 18Als de rechtvaardige echt een zoon van God is, zal die hem toch te hulp komen en hem uit de greep van zijn vijanden redden? 19Laten we hem aan geweld en marteling onderwerpen om zijn oprechtheid te leren kennen, laten we zijn uithoudingsvermogen op de proef stellen. 20We zullen hem veroordelen tot een vernederende dood, want hij beweert toch dat hij gered zal worden?
21Aldus de gedachtegang van de goddelozen. Maar ze vergissen zich, verblind als ze zijn door hun slechtheid. 22Ze zijn niet bekend met Gods geheimen: ze verwachten niet dat vroomheid beloond wordt en geloven niet dat wie onberispelijk leeft, gelauwerd wordt. 23God heeft de mens immers geschapen voor de eeuwigheid, als afspiegeling van zijn eigen wezen. 24Maar de duivel heeft uit jaloezie de dood in de wereld gebracht; ieder die hem toebehoort roept de dood over zich af.
© 2004/2007 NBG | de NBV is vernieuwd. Bekijk de
NBV21