301
1 Mak. 4:36
Een psalm. Een lied bij de inwijding van de tempel. Van David.
2Hoog wil ik u prijzen, HEER, want u hebt mij gered
en mijn vijand geen reden gegeven tot vreugde.
3HEER, mijn God, ik riep tot u
om hulp en u hebt mij genezen.
4
HEER, u trok mij uit het dodenrijk omhoog,
ik daalde af in het graf, maar u hield mij in leven.
5
Zing voor de HEER, allen die hem trouw zijn,
loof zijn heilige naam.
6
Zijn woede duurt een oogwenk,
zijn liefde een leven lang,
met tranen slapen we ’s avonds in,
’s morgens staan we juichend op.
7In mijn overmoed dacht ik:
Nooit zal ik wankelen.
8
HEER, u had mij lief en ik stond als een machtige berg,
u verborg uw gelaat en ik bezweek van angst.
9U, HEER, roep ik aan,
u, Heer, smeek ik om genade.
10
Jes. 38:18
Wat baat het u als ik sterf,
als ik afdaal in het graf?
Kan het stof u soms loven
en getuigen van uw trouw?
11Luister, HEER, en toon uw genade,
HEER, kom mij te hulp.
12
Jes. 61:3
Jer. 31:13
U hebt mijn klacht veranderd in een dans,
mijn rouwkleed weggenomen, mij in vreugde gehuld.
13Mijn ziel zal voor u zingen en niet zwijgen.
HEER, mijn God, u wil ik eeuwig loven.