Nieuwe Bijbelvertaling (NBV)
30

301

30:1
Ezra 6:16
1 Mak. 4:36
Een psalm. Een lied bij de inwijding van de tempel. Van David.

2Hoog wil ik u prijzen, HEER, want u hebt mij gered

en mijn vijand geen reden gegeven tot vreugde.

3HEER, mijn God, ik riep tot u

om hulp en u hebt mij genezen.

4

30:4
1 Sam. 2:6
HEER, u trok mij uit het dodenrijk omhoog,

ik daalde af in het graf, maar u hield mij in leven.

5

30:5
Ps. 7:18
Zing voor de HEER, allen die hem trouw zijn,

loof zijn heilige naam.

6

30:6
Jes. 54:7-8
Zijn woede duurt een oogwenk,

zijn liefde een leven lang,

met tranen slapen we ’s avonds in,

’s morgens staan we juichend op.

7In mijn overmoed dacht ik:

Nooit zal ik wankelen.

8

30:8
Ps. 104:29
HEER, u had mij lief en ik stond als een machtige berg,

u verborg uw gelaat en ik bezweek van angst.

9U, HEER, roep ik aan,

u, Heer, smeek ik om genade.

10

30:10
Ps. 88:11-13
Jes. 38:18
Wat baat het u als ik sterf,

als ik afdaal in het graf?

Kan het stof u soms loven

en getuigen van uw trouw?

11Luister, HEER, en toon uw genade,

HEER, kom mij te hulp.

12

30:12
Est. 9:22
Jes. 61:3
Jer. 31:13
U hebt mijn klacht veranderd in een dans,

mijn rouwkleed weggenomen, mij in vreugde gehuld.

13Mijn ziel zal voor u zingen en niet zwijgen.

HEER, mijn God, u wil ik eeuwig loven.