271
43:3
Micha 7:8
Van David.
De HEER is mijn licht, mijn behoud,
wie zou ik vrezen?
Bij de HEER is mijn leven veilig,
voor wie zou ik bang zijn?
2
Kwaadwilligen kwamen op mij af
om mij levend te verslinden,
mijn vijanden belaagden mij,
maar zij struikelden, zij vielen.
3Al trok een leger tegen mij op,
mijn hart zou onbevreesd zijn,
al woedde er een oorlog tegen mij,
nog zou ik mij veilig weten.
4
42:3
Ik vraag aan de HEER één ding,
het enige wat ik verlang:
wonen in het huis van de HEER
alle dagen van mijn leven,
om de liefde van de HEER te aanschouwen,
hem te ontmoeten in zijn tempel.
5
31:21
Hij laat mij schuilen onder zijn dak
op de dag van het kwaad,
hij verbergt mij veilig in zijn tent,
hij tilt mij hoog op een rots.
6Daarom heft zich mijn hoofd
fier boven de vijanden rondom mij,
ik wil offers brengen in zijn tent,
hem juichend offers brengen,
ik wil zingen en spelen voor de HEER.
7Hoor mij, HEER, als ik tot u roep,
wees genadig en antwoord mij.
8
Mijn hart zegt u na:
‘Zoek mijn nabijheid!’
Uw nabijheid, HEER, wil ik zoeken,
9verberg uw gelaat niet voor mij,
wijs uw dienaar niet af in uw toorn.
U bent mij altijd tot hulp geweest,
verstoot mij niet, verlaat mij niet,
God, mijn behoud.
10
Al verlaten mij vader en moeder,
de HEER neemt mij liefdevol aan.
11
86:11
Wijs mij uw weg, HEER,
leid mij op een effen pad,
bescherm mij tegen mijn vijanden,
12lever mij niet uit aan mijn belagers.
Valse getuigen staan tegen mij op
en dreigen met geweld.
13
Mag ik niet verwachten
de goedheid van de HEER te zien
in het land van de levenden?
14Wacht op de HEER,
wees dapper en vastberaden,
ja, wacht op de HEER.
281Van David.
U, HEER, roep ik aan,
mijn rots, houd u niet doof.
Als u blijft zwijgen, word ik
een dode met de doden in het graf.
2
Hoor mijn smeekbede
als ik u om hulp roep,
als ik mijn handen ophef
naar het hart van uw heiligdom.
3
26:9
55:22
62:5
Spr. 26:24-25
Ruk mij niet weg met de kwaadwilligen,
met hen die onrecht doen,
die hun vrienden vrede wensen,
maar in hun hart zinnen op kwaad.
4
Geef hun wat ze verdienen,
vergeld hun naar hun daden,
naar het werk van hun handen,
laat hen voor hun misdrijven boeten.
5
Voor uw daden, HEER, hebben ze geen oog,
noch voor het werk van uw handen.
Breek hen af, bouw hen niet meer op.
6De HEER zij geprezen,
hij heeft mijn smeekbede gehoord.
7De HEER is mijn kracht en mijn schild,
op hem vertrouwde mijn hart,
ik werd geholpen en mijn hart jubelde,
hem wil ik loven in mijn lied.
8De HEER is de kracht van zijn volk,28:8 zijn volk – Volgens sommige Hebreeuwse handschriften en oude vertalingen. MT: ‘voor hen’.
een burcht van redding voor zijn gezalfde.
9
29:11
Red het volk dat u toebehoort, zegen het,
wees zijn herder en draag het voor eeuwig.
291
77:17-19
97:2-6
Een psalm van David.
Erken de HEER, o goden,
erken de HEER, zijn macht en majesteit,
2erken de HEER, de majesteit van zijn naam,
buig u voor de HEER in zijn heilige glorie.
3
Ps. 104:7
Jes. 30:30
De stem van de HEER boven de wateren,
de God vol majesteit doet de donder rollen,
de HEER boven de wijde wateren,
4de stem van de HEER vol kracht,
de stem van de HEER vol glorie.
5De stem van de HEER splijt ceders,
de HEER splijt de ceders van de Libanon.
6
Opspringen doet hij de Libanon als een kalf
en de Sirjon als het jong van een wilde stier.
7De stem van de HEER ontbrandt in vurige vlammen,
8de stem van de HEER brengt de woestijn tot beven,
beven doet de HEER de woestijn van Kades.
9De stem van de HEER doet de hinden kalven
en de geiten hun jongen werpen.29:9 en de geiten hun jongen werpen – Betekenis van het Hebreeuws onzeker. Ook mogelijk is de vertaling: ‘en ontbladert de bossen’.
Majesteit! roept heel zijn paleis.
10De HEER heeft zijn troon boven de vloed,
ten troon zit de HEER als koning voor eeuwig.
11De HEER zal macht aan zijn volk verlenen,
de HEER zal zijn volk zegenen met vrede.