211
Luc. 19:29-40
Joh. 12:12-19
Toen ze Jeruzalem naderden en bij Betfage op de Olijfberg kwamen, stuurde Jezus er twee leerlingen op uit. 2Zijn opdracht luidde: āGa naar het dorp dat daar ligt. Vrijwel direct zullen jullie er een ezelin zien, die daar vastgebonden staat met haar veulen. Maak de dieren los en breng ze bij me. 3En als iemand jullie iets vraagt, antwoord dan: āDe Heer heeft ze nodig.ā Dan zal men ze meteen meegeven.ā 4Dit is gebeurd opdat in vervulling zou gaan wat gezegd is door de profeet: 5
Zach. 9:9
āZeg tegen Sion: āKijk, je koning is in aantocht, hij is zachtmoedig en rijdt op een ezelin en op een veulen, het jong van een lastdier.āā
6De leerlingen gingen op weg en deden wat Jezus hun had opgedragen. 7Ze brachten de ezelin en het veulen mee, legden er mantels op en lieten Jezus daarop plaatsnemen. 8
Vanuit de menigte spreidden velen hun mantels op de weg uit, anderen braken twijgen van de bomen en spreidden die uit op de weg. 9
Mat. 23:39
De talloze mensen die voor hem uit liepen en achter hem aan kwamen, riepen luidkeels: āHosanna voor de Zoon van David! Gezegend hij die komt in de naam van de Heer. Hosanna in de hemel!ā
10Toen hij Jeruzalem binnenging, raakte de hele stad in rep en roer. āWie is die man?ā wilde men weten. 11Uit de menigte werd geantwoord: āDat is Jezus, de profeet uit Nazaret in Galilea.ā 12
Luc. 19:45-48
Joh. 2:13-22
Jezus ging de tempel binnen, hij joeg iedereen weg die daar iets kocht of verkocht, gooide de tafels van de geldwisselaars en de stoelen van de duivenverkopers omver 13
Jer. 7:11
en riep hun toe: āEr staat geschreven: āMijn huis moet een huis van gebed zijn,ā maar jullie maken er een rovershol van!ā
14Toen kwamen er in de tempel blinden en verlamden naar hem toe, en hij genas hen. 15De hogepriesters en de schriftgeleerden zagen welke wonderen hij verrichtte en hoorden de kinderen in de tempel āHosanna voor de Zoon van David!ā roepen, en ze waren hoogst verontwaardigd. 16
Ze gingen hem vragen: āHoort u wat ze zeggen?ā En Jezus antwoordde hun: āJazeker! Hebt u dan nooit gelezen: āDoor de mond van kinderen en zuigelingen hebt u zich een loflied laten zingenā?ā 17
Zo liet hij hen staan, en hij ging de stad uit, naar Betaniƫ, waar hij de nacht doorbracht.
18
Toen hij vroeg in de morgen naar de stad terugkeerde, kreeg hij honger. 19Langs de weg zag hij een vijgenboom staan. Hij liep ernaartoe, maar er zaten alleen maar bladeren aan. Daarop zei hij tegen de boom: āNooit ofte nimmer zul je meer vrucht dragen!ā Ogenblikkelijk verdorde de vijgenboom. 20Toen de leerlingen dat zagen, vroegen ze verbaasd: āHoe kan het dat die vijgenboom zo plotseling verdorde?ā 21
Luc. 17:6
1 Kor. 13:2
Jezus antwoordde: āIk verzeker jullie: als jullie geloven zonder te twijfelen, zul je niet alleen teweeg kunnen brengen wat er gebeurde met de vijgenboom, maar zul je zelfs tegen die berg kunnen zeggen: āKom van je plaats en stort je in zee,ā en het zal gebeuren. 22
Alles waarom jullie in je gebeden vragen zullen jullie krijgen, als je maar gelooft.ā
23
Luc. 20:1-8
Toen hij naar de tempel was gegaan en daar onderricht gaf, kwamen de hogepriesters en de oudsten van het volk naar hem toe. Ze vroegen hem: āOp grond van welke bevoegdheid doet u die dingen? En wie heeft u die bevoegdheid gegeven?ā 24Jezus gaf hun ten antwoord: āIk zal u ook een vraag stellen, en als u mij daarop antwoord geeft, zal ik u zeggen op grond van welke bevoegdheid ik die dingen doe. 25In wiens opdracht doopte Johannes? Kwam die opdracht van de hemel of van mensen?ā Ze overlegden met elkaar en zeiden: āAls we zeggen: āVan de hemel,ā dan zal hij tegen ons zeggen: āWaarom hebt u hem dan niet geloofd?ā 26
Maar als we zeggen: āVan mensen,ā dan krijgen we het volk over ons heen, want iedereen houdt Johannes voor een profeet.ā 27Dus gaven ze Jezus als antwoord: āWe weten het niet.ā Daarop zei hij tegen hen: āDan zeg ik u ook niet op grond van welke bevoegdheid ik die dingen doe.
28Wat denkt u van het volgende? Iemand had twee zonen. Hij zei tegen de een: āJongen, ga vandaag in de wijngaard aan het werk.ā 29De zoon antwoordde: āIk wil niet,ā maar later bedacht hij zich en ging alsnog. 30Tegen de ander zei de man precies hetzelfde. Die antwoordde: āJa, vader,ā maar ging niet. 31Wie van de twee heeft nu de wil van zijn vader gedaan?ā Ze zeiden: āDe eerste.ā Daarop zei Jezus: āIk verzeker u: de tollenaars en de hoeren zijn u voor bij het binnengaan van het koninkrijk van God. 32
7:29-30
Want Johannes koos de weg van de gerechtigheid toen hij naar u toe kwam. U geloofde hem niet, de tollenaars en de hoeren wel. En ook al zag u dat, u hebt u niet willen bedenken en hem alsnog willen geloven.
33
Luc. 20:9-19
Luister naar een andere gelijkenis. Er was eens een landheer die een wijngaard aanlegde en hem omheinde. Hij groef er een kuil voor de wijnpers en bouwde een uitkijktoren. Toen verpachtte hij hem aan wijnbouwers en ging op reis. 34Tegen de tijd van de druivenoogst stuurde hij zijn knechten naar de wijnbouwers om zijn vruchten in ontvangst te nemen. 35
Maar de wijnbouwers grepen de knechten, ze mishandelden er een, doodden een ander en stenigden een derde. 36Daarna stuurde de landheer andere knechten, een grotere groep dan eerst, maar met hen deden ze hetzelfde. 37Ten slotte stuurde hij zijn zoon naar hen toe, met de gedachte: Voor mijn zoon zullen ze wel ontzag hebben. 38Toen de wijnbouwers de zoon zagen, zeiden ze onder elkaar: āDat is de erfgenaam! Kom op, laten we hem doden en zo zijn erfenis opstrijken,ā 39en ze grepen hem vast, gooiden hem de wijngaard uit en doodden hem. 40Wanneer nu de eigenaar van de wijngaard komt, wat moet hij dan met die wijnbouwers doen?ā 41Ze antwoordden: āDe onmensen! Laat hij ze op een mensonwaardige manier ombrengen en de wijngaard verpachten aan andere wijnbouwers, die de vruchten wel aan hem afdragen wanneer het daar de tijd voor is.ā 42
Hand. 4:11
1 Petr. 2:6-8
Daarop zei Jezus tegen hen: āHebt u dit nooit in de Schriften gelezen:
āDe steen die de bouwers afkeurden
is de hoeksteen geworden.
Dankzij de Heer is dit gebeurd,
wonderbaarlijk is het om te zien.ā
43Daarom zeg ik u: het koninkrijk van God zal u worden ontnomen, en gegeven worden aan een volk dat het wel vrucht laat dragen. 4445Toen de hogepriesters en de farizeeƫn zijn gelijkenissen hoorden, begrepen ze dat hij over hen sprak. 46Ze wilden hem graag gevangennemen, maar ze waren bang voor de reactie van de volksmassa, daar men hem voor een profeet hield.