11
14:10-11
1 Joh. 1:1
In het begin was het Woord, het Woord was bij God en het Woord was God. 2Het was in het begin bij God. 3
Kol. 1:16
Hebr. 1:2
11:3
Alles is erdoor ontstaan en zonder dit is niets ontstaan van wat bestaat.1:3-4 en zonder dit is niets ontstaan van wat bestaat. In het Woord was leven ā Ook mogelijk is de vertaling: āen zonder dit was er niets. Wat bestaat, had leven in het Woordā. 4
8:12
12:46
14:6
1 Joh. 1:2
In het Woord was leven en het leven was het licht voor de mensen. 5Het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet in haar macht gekregen.
6
Marc. 1:4
Luc. 3:2-3
Er kwam iemand die door God was gezonden; hij heette Johannes. 7
5:33
Hij kwam als getuige, om van het licht te getuigen, opdat iedereen door hem zou geloven. 8Hij was niet zelf het licht, maar hij was er om te getuigen van het licht: 9
11:27
18:37
het ware licht, dat ieder mens verlicht en naar de wereld kwam. 10
17:25
Het Woord was in de wereld, de wereld is door hem ontstaan en toch kende de wereld hem niet. 11Hij kwam naar wat van hem was, maar wie van hem waren hebben hem niet ontvangen. 12
Wie hem wel ontvingen en in zijn naam geloven, heeft hij het voorrecht gegeven om kinderen van God te worden. 13
1 Joh. 5:1
Zij zijn niet op natuurlijke wijze geboren, niet uit lichamelijk verlangen of uit de wil van een man, maar uit God.
14
17:24
Het Woord is mens geworden en heeft bij ons gewoond, vol van goedheid en waarheid, en wij hebben zijn grootheid gezien, de grootheid van de enige Zoon van de Vader. 15
Van hem getuigde Johannes toen hij uitriep: āHij is het over wie ik zei: āDie na mij komt is meer dan ik, want hij was er vóór mij!āā 16Uit zijn overvloed zijn wij allen met goedheid overstelpt. 17De wet is door Mozes gegeven, maar goedheid en waarheid zijn met Jezus Christus gekomen. 18
Joh. 3:13
6:46
1 Joh. 4:12
Niemand heeft ooit God gezien, maar de enige Zoon, die zelf God is, die1:18 de enige Zoon, die zelf God is, die ā Andere handschriften lezen: āde enige Zoon, dieā. aan het hart van de Vader rust, heeft hem doen kennen.
19
Marc. 1:1-8
Luc. 3:1-18
Dit is het getuigenis van Johannes. De Joden hadden vanuit Jeruzalem priesters en Levieten naar hem toe gestuurd om hem te vragen: āWie bent u?ā 20
Hij gaf zonder aarzelen antwoord en verklaarde ronduit: āIk ben niet de messias.ā1:20 de messias ā Zie de noot bij Matteüs 2:4. 21
Mal. 3:23
Marc. 6:15
8:28
Toen vroegen ze hem: āWie dan? Bent u Elia?ā Hij zei: āDie ben ik ook niet.ā āBent u de profeet?ā āNee,ā antwoordde hij. 22āMaar wie bent u dan?ā vroegen ze hem. āWij moeten antwoord kunnen geven aan degenen die ons gestuurd hebben ā wie zegt u zelf dat u bent?ā 23
Hij zei: āIk ben de stem die roept in de woestijn: āMaak recht de weg van de Heer,ā zoals de profeet Jesaja gezegd heeft.ā 24De afgevaardigden die uit de kring van de farizeeĆ«n kwamen, 25vroegen verder: āWaarom doopt u dan, als u niet de messias bent, en ook niet Elia of de profeet?ā 26āIk doop met water,ā antwoordde Johannes. āMaar in uw midden is iemand die u niet kent, 27
19:4
hij die na mij komt ā ik ben het niet eens waard om de riemen van zijn sandalen los te maken.ā 28Dit gebeurde in BetaniĆ«, aan de overkant van de Jordaan, waar Johannes doopte.
29
De volgende dag zag hij Jezus naar zich toe komen, en hij zei: āDaar is het lam van God, dat de zonde van de wereld wegneemt. 30
Hij is het over wie ik zei: āNa mij komt iemand die meer is dan ik, want hij was er vóór mij.ā 31Ook ik wist niet wie hij was, maar ik kwam met water dopen opdat hij aan IsraĆ«l geopenbaard zou worden.ā 32
Marc. 1:10
Luc. 3:21-22
En Johannes getuigde: āIk heb de Geest als een duif uit de hemel zien neerdalen, en hij bleef op hem rusten. 33
42:1
61:1
Mat. 3:11
Marc. 1:8
Luc. 3:16
Joh. 3:34
Hand. 1:5
2:33
Nog wist ik niet wie hij was, maar hij die mij gezonden heeft om met water te dopen, zei tegen mij: āWanneer je ziet dat de Geest op iemand neerdaalt en blijft rusten, dan is dat degene die doopt met de heilige Geest.ā 34En dat heb ik gezien, en ik getuig dat hij de Zoon van God is.ā
35De volgende dag stond Johannes er weer met twee van zijn leerlingen. 36Toen hij Jezus voorbij zag komen, zei hij: āDaar is het lam van God.ā 37De twee leerlingen hoorden wat hij zei en gingen met Jezus mee. 38Jezus draaide zich om, en toen hij zag dat ze hem volgden, zei hij: āWat1:38b-51 In sommige vertalingen zijn deze verzen genummerd als 1:39-52. zoeken jullie?ā āRabbi,ā zeiden zij tegen hem (dat is in onze taal āmeesterā), āwaar logeert u?ā 39Hij zei: āKom maar mee, dan zul je het zien.ā Ze gingen met hem mee en zagen waar hij onderdak had gevonden; het was ongeveer twee uur voor zonsondergang en ze bleven die dag bij hem.
40Een van de twee die gehoord hadden wat Johannes zei en Jezus gevolgd waren, was Andreas, de broer van Simon Petrus. 41Vlak daarna kwam hij zijn broer Simon tegen, en hij zei tegen hem: āWij hebben de messias gevondenā (dat is Christus, āgezalfdeā), 42
en hij nam hem mee naar Jezus. Jezus keek hem aan en zei: āJij bent Simon, de zoon van Johannes, maar voortaan zul je Kefas hetenā (dat is Petrus, ārotsā).
43De volgende dag besloot Jezus naar Galilea te gaan en daar ontmoette hij Filippus. Hij zei tegen hem: āGa met mij mee.ā 44Filippus kwam uit BetsaĆÆda, uit dezelfde stad als Andreas en Petrus. 45
Hij kwam NatanaĆ«l tegen en zei tegen hem: āWe hebben de man gevonden over wie Mozes in de wet geschreven heeft en over wie ook de profeten spreken: Jezus, de zoon van Jozef, uit Nazaret!ā 46
7:41-42,52
āUit Nazaret?ā zei NatanaĆ«l. āKan daar iets goeds vandaan komen?ā āGa zelf maar kijken,ā zei Filippus. 47Jezus zag NatanaĆ«l aankomen en zei: āDat is nu een echte IsraĆ«liet, een mens zonder bedrog.ā 48āWaar kent u mij van?ā vroeg NatanaĆ«l. Jezus antwoordde: āIk had je al gezien voordat Filippus je riep, toen je onder de vijgenboom zat.ā 49
āRabbi, u bent de Zoon van God, u bent de koning van IsraĆ«l!ā zei NatanaĆ«l. 50Jezus vroeg: āGeloof je omdat ik tegen je zei dat ik je onder de vijgenboom zag zitten? Je zult nog grotere dingen zien.ā 51
āWaarachtig, ik verzeker jullie,ā voegde hij eraan toe, ājullie zullen de hemel geopend zien, en de engelen van God zien omhooggaan en neerdalen naar de Mensenzoon.ā