1En nu iets voor u, rijken! Weeklaag en jammer om de rampspoed die over u komt. 2Uw rijkdom is verrot en uw kleding is door de mot aangevreten. 3Uw goud en zilver is verroest, en die roest zal tegen u getuigen en als een vuur uw lichaam verteren. U hebt uw schatkamers gevuld, hoewel de tijd ten einde loopt. 4Hoor de klacht van het loon dat u de arbeiders die uw velden maaiden hebt onthouden. Het geroep van de maaiers is tot de Heer van de hemelse machten doorgedrongen. 5U hebt op aarde in weelde gebaad en losbandig geleefd, u hebt uzelf vetgemest voor de slachttijd. 6U hebt de rechtvaardige veroordeeld en vermoord, en hij heeft zich niet tegen u verzet.
Bemoediging en raadgevingen
7Heb geduld, broeders en zusters, tot de Heer komt. Denk eens aan de boer, die geduldig blijft wachten op de kostbare opbrengst van zijn land, tot de regens van najaar en voorjaar zijn gevallen. 8Wees net zo geduldig en houd moed, want de Heer zal spoedig komen. 9Klaag niet over elkaar, broeders en zusters, want daarmee roept u het oordeel over u af. Bedenk dat de rechter voor de deur staat. 10Neem een voorbeeld aan het geduldige lijden van de profeten die in de naam van de Heer spraken. 11Degenen die standhielden prijzen we gelukkig! U hebt gehoord hoe standvastig Job was, en u weet welke uitkomst de Heer gaf; de Heer is immers liefdevol en barmhartig.
12Maar bovenal, broeders en zusters, zweer geen enkele eed, niet bij de hemel, niet bij de aarde, nergens bij. Laat uw ja ja zijn, en uw nee nee, anders zult u ervoor gestraft worden.
13Als een van u het moeilijk heeft, laat hij bidden; is hij vrolijk, laat hij een loflied zingen. 14Laat iemand die ziek is de oudsten van de gemeente bij zich roepen; laten ze voor hem bidden en hem met olie zalven in de naam van de Heer. 15Het gelovige gebed zal de zieke redden, en de Heer zal hem laten opstaan. Wanneer hij gezondigd heeft, zal het hem vergeven worden. 16Beken elkaar uw zonden en bid voor elkaar, dan zult u genezen. Want het gebed van een rechtvaardige is krachtig en mist zijn uitwerking niet. 17Elia was een mens als wij, en nadat hij vurig had gebeden dat het niet zou regenen, is er drie-en-een-half jaar lang geen regen gevallen op het land. 18Toen bad hij opnieuw, en de hemel gaf regen, en het land bracht zijn vrucht weer voort.
19Broeders en zusters, als een van u afdwaalt van de waarheid en een ander laat hem daarheen terugkeren, 20dan mag hij weten: wie een zondaar van het dwaalspoor terugbrengt, redt hem van de dood en wist tal van zonden uit.