1Bel is gebroken, Nebo ligt geveld.
Eens droegen jullie hen plechtig rond,
maar nu zijn hun beelden voor de lastdieren,
een zware last voor uitgeputte beesten.
2Ze zijn gebroken en geveld,
ze hebben zichzelf niet kunnen beschermen;
hun beelden worden weggesleept.
3Luister naar mij, volk van Jakob
en al wat er van Israël nog over is –
van de moederschoot af door mij gedragen,
door mij gekoesterd vanaf de geboorte:
4Tot in je ouderdom blijf ik dezelfde,
tot in je grijsheid zal ik je steunen.
Wat ik gedaan heb, zal ik blijven doen,
ik zal je steunen en beschermen.
5Met wie wil je mij vergelijken,
aan wie mij gelijkstellen?
Met wie vertoon ik overeenkomst?
6Mensen schudden goud uit hun buidel
of wegen zilver af op een weegschaal,
ze nemen een edelsmid in dienst
die er een god van maakt.
Ze buigen zich neer en knielen ervoor.
7Ze nemen hem op hun schouders en torsen hem.
Waar ze hem neerzetten, daar blijft hij staan,
hij komt niet meer van zijn plaats.
Als ze hem om hulp roepen, antwoordt hij niet,
hij redt hen niet uit hun nood.
8Neem dit ter harte, zondaars,
verman je, kom tot inkeer!
9Denk terug aan alles wat eertijds is gebeurd.
Ik ben God, er is geen ander,
ik ben God, niemand is aan mij gelijk.
10Die in het begin al het einde aankondigde
en lang tevoren wat nog gebeuren moest.
Die zegt: ‘Wat ik besluit, wordt van kracht,
en alles wat ik wil, breng ik ten uitvoer.’
11Die uit het oosten een adelaar roept,
uit een ver land een man die mijn plannen uitvoert.
Ik heb gesproken, en zo zal het gebeuren.
Zoals ik het bepaald heb, zo zal het gaan.
12Luister naar mij, hardnekkig volk,
dat zich verre houdt van gerechtigheid.
13Ik breng mijn gerechtigheid nabij,
ze is niet ver meer,
het duurt niet lang voor ik redding breng.
Ik zal redding brengen in Sion,
ik laat Israël in mijn luister delen.