281Wee de trotse kroon van de dronkaards van Efraïm;
bedwelmd door de wijn pronken zij met de stad
die de vruchtbare vallei bekroont,
maar hun prachtige sieraad is een bloem die verwelkt.
2Want de Heer beschikt over iemand,
sterk als een hevige hagelbui, als een wervelwind,
krachtig als een kolkende watermassa,
die met zijn machtige hand alles omver zal stoten.
3De trotse kroon van de dronkaards van Efraïm
zal worden vertrapt.
4Dit pronkstuk van de vruchtbare vallei,
dit prachtige sieraad, zal als een bloem verwelken,
verdwijnen als een vroege vijg,
vóór de oogst ontdekt en onmiddellijk opgegeten.
5
Op die dag zal de HEER van de hemelse machten
de sierlijke kroon zijn, de prachtige krans
voor wie er van zijn volk nog over zijn;
6wie zetelt op de rechterstoel
zal hij met zuiver recht bezielen,
en heldenmoed schenkt hij aan hen
die de vijand uit de stad verdrijven.
7Maar zelfs priesters waggelen van de wijn,
profeten wankelen door de drank:
ze waggelen door de drank
en zijn verward door de wijn;
de drank doet hen wankelen,
waggelend hebben ze visioenen,
zwalkend doen ze hun uitspraken.
8Hun tafels zitten onder het braaksel,
geen plekje dat niet walgelijk besmeurd is.
9‘Wie tracht hij nu kennis bij te brengen?
Aan wie wil hij zijn boodschap kwijt?
Houdt hij ons soms voor zuigelingen,
nog maar net de moederborst ontwend?
10Hoor hem: “Tsav latsav, tsav latsav, kav lakav, kav lakav,
beetje van dit, beetje van dat.”’
11
Inderdaad, door mensen met een vreemde tongval,
in een andere taal, spreekt de HEER tot dit volk.
12Ooit heeft hij tegen hen gezegd:
‘Hier is rust, hier vind je verpozing,
laat wie vermoeid is hier rusten.’
Maar ze weigerden naar hem te luisteren.
13
Daarom horen zij nu van de HEER:
‘Tsav latsav, tsav latsav, kav lakav, kav lakav,
beetje van dit, beetje van dat.’
En zo gaan ze op weg, maar ze struikelen,
ze raken gewond, verstrikt, en worden gevangen.
14Daarom, hoor de woorden van de HEER, jullie spotters,
leiders van het volk van Jeruzalem.
15
Amos 9:10
Wijsh. 1:16
Sir. 14:12
Jullie zeiden:
‘Wij hebben een verbond gesloten met de dood,
met het dodenrijk zijn we een verdrag aangegaan.
Wanneer de striemende gesel voorbijkomt
zal hij ons niet raken.
Wij houden ons schuil in bedrog
en verbergen ons in leugens.’
16
Rom. 9:33
10:11
1 Petr. 2:6
Maar dit zegt God, de HEER:
Ik leg in Sion een fundament
met een uitgelezen grondsteen, een kostbare hoeksteen.
Wie zijn vertrouwen daarop grondvest,
hoeft geen andere toevlucht te zoeken.
17
Ik zal het recht als meetlint hanteren
en de gerechtigheid als schietlood.
De hagel vernietigt de schuilhoek van je bedrog,
het water spoelt jullie schuilplaats weg.
18Jullie verbond met de dood wordt verbroken,
jullie verdrag met het dodenrijk houdt geen stand.
Wanneer de striemende gesel voorbijkomt
zal hij jullie genadeloos afranselen.
19Dag in dag uit komt hij voorbij,
in de morgen, in de nacht,
en telkens als hij langskomt zal hij jullie treffen.
Hoe verschrikkelijk is het om de boodschap te verstaan!
20Het bed is te kort om je op uit te strekken,
de deken te smal om je in te wikkelen.
21
2 Sam. 5:17-25
De HEER zal opstaan
zoals destijds op de Perasim,
hij zal grote beroering veroorzaken
zoals in de vlakte bij Gibeon:
hij zal iets tot stand brengen, iets bijzonders,
hij gaat iets buitengewoons volbrengen.
22Nu dan, staak jullie spotternijen,
anders zullen jullie boeien nog meer knellen.
Want dit heb ik gehoord:
God, de HEER van de hemelse machten,
heeft tot vernietiging van het land besloten.
23Hoor mij aan en leen mij je oor,
luister aandachtig naar mijn woorden.
24Als een boer zaaien wil, ploegt hij dan alle dagen?
Blijft hij voren trekken in zijn land?
25Als hij het land geëffend heeft,
strooit hij toch komijn en karwij,
zaait tarwe in rijen, gerst in vakken
en spelt langs de rand van zijn akker?
26Het is zijn God die hem daarin onderricht,
die hem leert wat hij moet doen.
27Zo dorst men komijn niet met een dorsslede
en over karwij rolt men geen wagenrad;
komijn wordt met een stok uitgeklopt
en karwij met een roede.
28Graan moet voor brood worden fijngemalen;
maar een boer blijft niet eindeloos dorsen:
hij stuurt zijn paarden en het wagenrad eroverheen,
maar hij laat het niet verpletteren.
29Ook dit vindt zijn oorsprong
bij de HEER van de hemelse machten:
zijn beleid is wonderbaarlijk
en hij volvoert het in grote wijsheid.
291
Wee Ariël,29:1 Ariël – Ariël is een andere naam voor Jeruzalem. Ariël, stad waar ooit David zich legerde.
Rijg de jaren aaneen, vier de kringloop van feesten.
2Maar ik zal Ariël in het nauw drijven.
Droefenis en rouw zullen er heersen,
want ik maak van de stad een offerhaard.
3
Ik zal je van alle kanten belegeren,
ik werp schansen tegen je op
en sluit je met hoge wallen in.
4Je zult roepen van diep onder de grond,
wat je uit het stof laat horen, klinkt gedempt;
het klinkt als de stem van een geest uit de diepte,
het stof laat slechts gefluister horen.
5Maar dan opeens, in een oogwenk,
worden de barbaarse horden tot fijn stof,
de horden der geweldenaars tot dwarrelend kaf.
6Want de HEER van de hemelse machten zal ingrijpen,
met donder, aardschokken en oorverdovend lawaai,
met wervelende stormen en een verterende vlammenzee.
7Als een angstdroom, een visioen in de nacht,
verdwijnt de menigte volken die optrekt tegen Ariël,
die de stad bestrijdt, belegert en in het nauw drijft.
8Zoals de droom van iemand die honger heeft:
hij droomt over eten, maar is bij het ontwaken nog hongerig;
of van iemand die dorst lijdt en droomt dat hij drinkt,
maar bij het ontwaken nog dorstig is en uitgedroogd –
zo zal het ook de volken vergaan,
de menigte die optrekt tegen de Sion.
9Jullie staan daar verdwaasd,29:9 Jullie staan daar verdwaasd – Volgens de oudste vertalingen. MT: ‘Jullie aarzelen’. alsof jullie blind zijn.
Wees maar verdwaasd en wees maar blind.
De profeten zijn dronken, maar niet van de wijn,
de priesters waggelen, maar niet door de drank.
10
Rom. 11:8
Want een geest van diepe slaap
heeft de HEER over jullie uitgestort:
hij heeft jullie ogen, de profeten, gesloten
en jullie verstand, de zieners, verduisterd.
11Elk visioen is voor jullie als de tekst van een verzegeld boek, dat aan iemand die kan lezen wordt voorgelegd met de vraag: ‘Lees dit eens,’ waarop hij antwoordt: ‘Dat gaat niet, het is verzegeld.’ 12Of als het wordt voorgelegd aan iemand die niet lezen kan: ‘Lees dit eens,’ dan zal hij zeggen: ‘Ik kan niet lezen.’
13
Marc. 7:6-7
De Heer zegt:
Omdat dit volk mij naar de mond praat,
mij slechts met de lippen dient,
terwijl hun hart ver bij mij vandaan is;
omdat hun ontzag voor mij louter plicht is,
slechts aangeleerd en door mensen opgelegd –
14
daarom zal ik opnieuw wonderen verrichten voor dit volk,
indrukwekkende wonderen en grootse daden.
De wijsheid van wijzen zal hun dan niet baten,
het verstand van verstandigen houdt zich verborgen.
15
Wee degenen die hun ware bedoelingen
diep verborgen houden voor de HEER;
die alles doen in duisternis en zeggen:
‘Wie ziet ons? Wie weet wat wij doen?’
16
Rom. 9:20
Jullie draaien de zaken om!
Is de klei soms meer dan de pottenbakker?
Kan het maaksel over zijn maker zeggen:
‘Hij heeft mij niet gemaakt’?
Of het aardewerk over de pottenbakker:
‘Hij brengt er weinig van terecht’?
17Nog slechts een korte tijd,
dan zal de Libanon weer een boomgaard worden,
een boomgaard die is als een woud.
18Op die dag zullen doven kunnen horen
hoe uit een boek wordt voorgelezen,
en blinden zullen met eigen ogen zien,
bevrijd van duisternis en donkerheid.
19Dan zullen verdrukten de HEER weer loven,
zwakken juichen om de Heilige van Israël.
20Want het is gedaan met de geweldenaar,
voorbij met de spotter.
Ieder die op onrecht zint, zal vergaan:
21wie een ander valse beweringen ontlokt,
wie de rechters in de poort wil verstrikken,
wie het recht van de rechtvaardige schendt
met loze beweringen.
22
Daarom – dit zegt de HEER,
die Abraham bevrijd heeft,
over de nakomelingen van Jakob:
Jakob zal niet meer te schande staan,
zijn gezicht niet meer van schaamte verbleken.
23Want wanneer zijn kinderen zien
wat ik in hun midden heb verricht,
zullen zij eerbied hebben voor mijn naam,
de heiligheid erkennen van de Heilige van Jakob
en de God van Israël vrezen.
24Ieder die verward was, zal inzicht verwerven,
wie altijd klaagde, is vol begrip.
301
Wee jullie, koppige kinderen – spreekt de HEER –,
die plannen uitvoeren tegen mijn wil,
verdragen sluiten tegen mijn zin
en zo zonde op zonde stapelen;
2die zonder mij te raadplegen
op weg gaan naar Egypte,
om te schuilen in de vesting van de farao
en bescherming te zoeken in de schaduw van Egypte.
3
De vesting van de farao zal jullie schande brengen,
de bescherming van Egyptes schaduw smaad.
4Al gaan jullie leiders naar Soan,
al komen jullie gezanten tot in Chanes,
5ze bereiken er helemaal niets,
want dat volk heeft niets te bieden.
Het brengt hun geen hulp of voordeel,
maar slechts schande, spot en hoon.
6Profetie over de dieren van het Zuiden.
Door een land van ellende en ontbering
– het domein van leeuwin en leeuw,
van slang en vliegensvlugge cobra –
vervoeren zij hun schatten op ezelsruggen,
hun rijkdommen op kamelenbulten,
naar een volk dat niets te bieden heeft.
7De hulp van Egypte is loos en leeg;
dus noem ik het Rahab, Tandeloos monster.
8Neem een stenen plaat en schrijf dit op,
leg het met zoveel woorden voor hen vast,
zodat het bewaard blijft tot in eeuwigheid.
9Onhandelbaar volk, kinderen vol bedrog,
die niet willen luisteren
naar het onderricht van de HEER.
10
Tegen de zieners zeggen zij: ‘Voor ons geen visioenen!’
en tegen de schouwers: ‘Schouw niet naar waarheid.
Spreek leugens tegen ons en valse profetieën.
11Verlaat de juiste weg, wijk af van het rechte spoor.
Val ons niet lastig met de Heilige van Israël.’
12
Daarom – dit zegt de Heilige van Israël:
Omdat jullie die woorden hebben verworpen
en alles verwachtten van geweld en bedrog,
13zal dit kwaad in jullie doorwerken
als een steeds bredere bres in een hoge muur,
die dan opeens, in een oogwenk, instort
14en breekt als de kruik van een pottenbakker,
die zo meedogenloos wordt verbrijzeld
dat er geen scherf meer over is
waarmee vuur uit de haard gehaald
of water uit een vat geschept kan worden.
15Dit zei God, de HEER,
de Heilige van Israël:
‘In rust en inkeer ligt jullie redding,
in geduld en vertrouwen ligt jullie kracht.’
Maar jullie wilden niet.
16Jullie zeiden: ‘Nee!
Te paard vluchten we weg!’ –
Vluchten zúl je!
‘Wij gaan er razendsnel vandoor!’ –
Razendsnel word je ingehaald.
17
Duizend zullen er vluchten voor het dreigen van één,
voor het dreigen van vijf vluchten jullie allen.
Al wat er van jullie rest
is als een paal op een bergtop,
als een vaandel op een heuvel.
18En toch wacht de HEER op het ogenblik
dat hij jullie genadig kan zijn;
toch zal hij zich oprichten
om zich over jullie te ontfermen.
Want de HEER is een God van recht.
Gelukkig de mens die op hem wacht.
19Volk van Jeruzalem, dat op de Sion woont, je hoeft geen tranen meer te storten. Want hij zal zich over je ontfermen als je weeklaagt, hij zal antwoorden zodra hij je hoort. 20De Heer zal jullie brood geven in de benauwenis en water in de nood. Hij die jullie onderricht gaf, zal zich niet langer verbergen. Met eigen ogen zul je je leermeester zien, 21met eigen oren zul je een stem achter je horen zeggen: ‘Dit is de weg die je moet volgen. Hier moet je rechts. Ga daar naar links.’ 22Dan zullen jullie je met zilver overtrokken beelden en je vergulde godenbeelden als onrein beschouwen. ‘Eruit!’ zul je tegen ze zeggen, zoals je een vrouw wegstuurt die ongesteld is.
23
Deut. 28:1-5
Dan zal hij regen geven voor het zaad waarmee je het land hebt ingezaaid. Alles wat het land voortbrengt zal mals en voedzaam zijn. Op die dag zullen je kudden op uitgestrekte weidegronden grazen. 24De runderen en ezels die het land bewerken, krijgen voer dat verrijkt is met zuring, nadat het met vork en zeef is gewand. 25Op de dag van het bloedbad, wanneer de torens vallen, zullen er beken en waterstromen neervloeien van iedere hoge berg en van elke heuvel die zich verheft. 26Dan is het licht van de maan als het licht van de zon, en het zonlicht wordt verzevenvoudigd, als het licht van zeven dagen tegelijk. Op die dag verbindt de HEER de wond van zijn volk en geneest hij de striemen die het zijn toegebracht.
27De HEER zelf komt van ver, in brandende toorn:
uit zijn neus stijgt dichte rook omhoog,
vervloeking ligt op zijn lippen,
zijn tong is als een verterend vuur,
28zijn adem als een kolkende watervloed
die tot de hals reikt.
Hij komt de volken opschudden met een bedrieglijke wan,
de naties geeft hij een misleidend bit tussen de kaken.
29Maar bij jullie zullen liederen klinken,
zoals in de nacht van heiliging voor een feest.
Jullie zullen verheugd zijn als een pelgrim
die op de schalmei speelt, op zijn tocht
naar de berg van de HEER, de rots van Israël.
30Dan zal de HEER zijn machtige stem laten horen
en laten zien hoe zijn arm neerkomt,
in grimmige toorn: met een verterend vuur,
met wolkbreuken, stortbuien en hagelstenen.
31Zijn stem zal Assyrië verlammen,
de HEER zal het slaan met een stok.
32Elke keer dat de HEER de gesel van het noodlot
op zijn rug laat neerkomen,
zullen de trommels en de lieren klinken.
Met een regen van slagen gaat hij Assyrië te lijf.
33De offerplaats is sinds lang gereed
– dezelfde als voor Moloch30:33 dezelfde als voor Moloch – Voorgestelde lezing. MT: ‘ook voor de koning’. –
met een vuurhaard diep en ruim,
en vuur en hout in overvloed.
Als een stroom van zwavel
steekt de adem van de HEER hem in brand.