251
HEER, u bent mijn God.
Ik zal u hulde bewijzen, uw naam loven.
Want wonderbaarlijk zijn uw daden,
u hebt uw beleid sinds mensenheugenis
trouw en betrouwbaar uitgevoerd.
2Hun stad hebt u tot een bouwval gemaakt,
hun versterkte vesting tot een ruïne;
het bolwerk van barbaren is geen stad meer,
nooit zal ze worden herbouwd.
3Daarom zal het gewelddadige volk u eren,
de stad van wrede volken ontzag voor u tonen.
4
Op. 7:15-16
U was een toevlucht voor de zwakken,
een toevlucht voor de armen in hun nood,
beschutting tegen stortbuien, schaduw tegen hitte.
Want het woeden van die wrede volken
is als een stortbui tegen een muur,
5als hitte in een dorre streek.
U doet het barbaarse gejoel verstommen,
u tempert de triomf van tirannen,
zoals de schaduw van een wolk de hitte tempert.
6Op deze berg richt de HEER van de hemelse machten
voor alle volken een feestmaal aan:
uitgelezen gerechten en belegen wijnen,
een feestmaal rijk aan merg en vet,
met pure, rijpe wijnen.
7Op deze berg vernietigt hij het waas
dat alle volken het zicht beneemt,
de sluier waarmee alle volken omhuld zijn.
8
Op. 7:17
21:4
Voor altijd doet hij de dood teniet.
God, de HEER, wist de tranen van elk gezicht,
de smaad van zijn volk neemt hij van de aarde weg
– de HEER heeft gesproken.
9
Op die dag zal men zeggen: ‘Hij is onze God!
Hij was onze hoop: hij zou ons redden.
Hij is de HEER, hij was onze hoop.
Juich en wees blij: hij heeft ons gered!’
10
Jer. 48:1-47
Ezech. 25:8-11
Amos 2:1-3
Sef. 2:8-11
De hand van de HEER rust op deze berg,
maar onder zijn voeten wordt Moab vertrapt,
zoals stro in mest wordt getreden;
11Moab spreidt zijn armen uit
als iemand die tracht te zwemmen,
maar hoe hij ook met zijn armen maait,
de HEER laat hem door zijn hoogmoed ten onder gaan.
12Hij haalt de hoge, versterkte muren omver,
hij maakt ze met de grond gelijk,
niets laat hij ervan heel.
261
Op die dag zal in Juda dit lied klinken:
‘Wij hebben een sterke stad,
de HEER biedt ons redding
als een wal, als een muur.
2
Open de poorten,
opdat het rechtvaardige volk kan binnentreden,
het volk van uw getrouwen.
3De standvastige is veilig bij u,
vrede is er voor wie op u vertrouwt.
4
Vertrouw altijd op de HEER, alleen op hem,
want de HEER is een rots sinds mensenheugenis.
5Hij haalt neer wie in de hoogte leven
en veilig in hun onneembare vesting wonen.
Hij brengt zelf hun stad ten val,
hij maakt haar met de grond gelijk,
niets laat hij van haar heel.
6Dan wordt ze onder de voet gelopen,
vertrapt door de zwakken, vertreden door de armen.’
7U effent het pad voor de rechtvaardige,
u baant voor hem een rechte weg.
8Ook wij verlaten ons op u, HEER:
wij gaan de paden van uw recht.
Wij richten ons op uw naam,
naar u gaat ons verlangen uit.
9
63:2
Reikhalzend kijk ik naar u uit,
zelfs ’s nachts verlang ik naar u.
Wanneer u een oordeel over de wereld velt,
zullen de mensen op aarde gerechtigheid leren.
10Maar niet de goddeloze: al wordt hij gespaard,
gerechtigheid zal hij nooit leren.
In het land van het recht doet hij slechts onrecht;
de macht van de HEER merkt hij niet op.
11
HEER, uw opgeheven hand ziet hij niet.
Laat hem dan tot zijn schande zien
hoe u ijvert voor uw volk,
hoe het vuur uw vijand verteert.
12HEER, geef ons vrede,
alles wat wij deden, hebt u voor ons gedaan.
13HEER, onze God,
andere heren hebben ons in hun macht gehad,
maar alleen uw naam zullen wij prijzen.
14Doden zullen niet herleven, schimmen niet opstaan.
U bent tegen hen opgetreden, hebt hen vernietigd,
elke herinnering aan hen hebt u uitgewist.
15Uw volk hebt u groot gemaakt, HEER,
en zo voor uzelf roem verworven.
U hebt uw volk groot gemaakt
en het land naar alle kanten uitgebreid.
16HEER, in onze nood hebben wij u gezocht;
toen u ons tuchtigde, riepen wij u aan.26:16 riepen wij u aan – Voorgestelde lezing. MT (betekenis van het Hebreeuws onzeker): ‘uitten zij een gemurmel’.
17
37:3
Zoals een zwangere vrouw in barensnood
ineenkrimpt en schreeuwt in haar weeën,
zo verschenen wij voor u, o HEER.
18Wij waren zwanger en krompen ineen,
maar al wat we baarden was lucht;
wij brachten het land geen uitkomst,
op aarde werd geen mens meer geboren.
19
Jullie doden zullen herleven, de lijken opstaan.
Ontwaak, jullie daar in het stof, en jubel!
Uw dauw is een dauw die leven geeft,
de aarde brengt haar schimmen weer tot leven.
20
Trek je terug in je kamers, mijn volk,
en sluit de deur achter je.
Nog een korte tijd, tot de woede bekoeld is.
21
Op. 6:10
Zie hoe de HEER zijn woning verlaat
en de mensen op aarde voor hun wandaden laat boeten.
Het onschuldige bloed dat op haar is vergoten
wordt door de aarde aan het licht gebracht,
ze zal het niet langer verbergen.
271
104:26
Op die dag zal de HEER ingrijpen:
hij trekt zijn groot en machtig zwaard
tegen Leviatan, de snelle, kronkelende slang,
en hij zal Leviatan doden, het monster in de zee.
2Op die dag zal men de prachtige wijngaard bezingen.
3Ik, de HEER, houd de wacht over mijn wijngaard,
steeds opnieuw bevloei ik hem.
Dag en nacht zal ik de wacht houden,
zodat niemand hem kan schaden;
4ik koester mijn woede niet.
Maar zou ik dorens en distels dulden?
Strijdbaar ga ik eropaf,
al dat onkruid steek ik in brand –
5tenzij men mijn bescherming zoekt
en vrede met mij sluit,
ja, vrede sluit met mij.
6De tijd zal komen27:6 De tijd zal komen – Voorgestelde lezing. MT: ‘Zij die komen’.
dat Jakob zal wortelen,
dat Israël zal uitbotten en bloeien.
En de vruchten van zijn oogst
zullen de hele aardbodem bedekken.
7Heeft de HEER Israël geslagen
zoals hij hen slaat die Israël sloegen?
Of heeft hij het gedood
zoals hij doodt wie Israël doodden?
8Door hen uiteen te jagen en te verstrooien
heeft hij een rechtsgeding tegen hen gevoerd,
met een verschroeiende wind uit het oosten
heeft hij hen verdreven.
9
Jes. 17:8
Hij verbrijzelt alle altaarstenen
alsof het kalksteen is,
elk wierookaltaar wordt omvergehaald,
elke Asjerapaal wordt omgehakt.
Zo wordt afgerekend met Jakobs wandaden,
zo wordt zijn schuld vereffend.
10Daar ligt de versterkte stad,
eenzaam, ontvolkt, verlaten als de woestijn.
Kalveren weiden en rusten er,
ze vreten de takken kaal;
11vrouwen breken de verdorde twijgen af
en gebruiken ze voor hun vuur.
Omdat dit volk ieder inzicht mist,
kent zijn maker geen ontferming,
toont zijn schepper geen genade.
12Op die dag zal de HEER de aren dorsen van de Eufraat tot aan de wadi die de grens met Egypte vormt. Dan zullen jullie, kinderen van Israël, als aren gelezen worden, één voor één. 13Op die dag wordt op de grote ramshoorn geblazen. Zij die verbannen waren naar Assyrië of verdreven naar Egypte, zullen terugkeren en zich neerbuigen voor de HEER, op de heilige berg in Jeruzalem.