1Mozes riep het hele volk van Israël bijeen en sprak het als volgt toe:Luister, Israël, naar de wetten en de regels die ik u vandaag bekendmaak. Maak ze u eigen en leef ze strikt na. 2De HEER, onze God, heeft bij de Horeb een verbond met ons gesloten. 3Niet met onze voorouders heeft hij dit verbond gesloten, maar met ons, zoals wij hier nu levend en wel bij elkaar zijn. 4De HEER heeft zich daar vanuit het vuur rechtstreeks tot u gericht. 5Ik stond toen tussen hem en u in om zijn woorden aan u door te geven, want u was bang voor het vuur en durfde de berg niet op. Dit zei de HEER:
6‘Ik ben de HEER, uw God, die u uit Egypte, uit de slavernij, heeft bevrijd.
7Vereer naast mij geen andere goden.
8Maak geen godenbeelden, geen enkele afbeelding van iets dat in de hemel hier boven is of van iets beneden op de aarde of in het water onder de aarde. 9Kniel voor zulke beelden niet neer, vereer ze niet, want ik, de HEER, uw God, duld geen andere goden naast mij. Voor de schuld van de ouders laat ik de kinderen boeten, en ook het derde geslacht en het vierde, wanneer ze mij haten; 10maar als ze mij liefhebben en doen wat ik gebied, bewijs ik hun mijn liefde tot in het duizendste geslacht.
11Misbruik de naam van de HEER, uw God, niet, want wie zijn naam misbruikt laat hij niet vrijuit gaan.
12Neem de sabbat in acht, zoals de HEER, uw God, u heeft geboden; het is een heilige dag. 13Zes dagen lang kunt u werken en al uw arbeid verrichten, 14maar de zevende dag is een rustdag, die gewijd is aan de HEER, uw God; dan mag u niet werken. Dat geldt voor u, voor uw zonen en dochters, voor uw slaven en slavinnen, voor uw runderen, uw ezels en al uw andere dieren, en ook voor vreemdelingen die bij u in de stad wonen; want uw slaaf en slavin moeten evengoed rusten als u. 15Bedenk dat u zelf slaaf was in Egypte totdat de HEER, uw God, u met sterke hand en opgeheven arm bevrijdde. Daarom heeft hij u opgedragen de sabbat te houden.
16Toon eerbied voor uw vader en uw moeder, zoals de HEER, uw God, u heeft geboden. Dan wordt u gezegend met een lang leven en met voorspoed in het land dat de HEER, uw God, u geven zal.
17Pleeg geen moord.
18Pleeg geen overspel.
19Steel niet.
20Leg over een ander geen vals getuigenis af.
21Zet uw zinnen niet op de vrouw van een ander, en laat evenmin uw oog vallen op zijn huis, of op zijn akker, zijn slaaf, zijn slavin, zijn rund of zijn ezel, of wat hem ook maar toebehoort.’
22De HEER heeft deze woorden – deze, en niet meer – tot u gesproken toen u daar bijeen was. Met een geweldig stemgeluid kondigde hij op de berg zijn geboden af, vanuit vuur en dreigende, donkere wolken, en hij schreef ze op twee stenen platen en gaf die aan mij. 23Toen u die stem had gehoord vanuit de duisternis, terwijl de berg in vuur en vlam stond, zijn uw stamhoofden en oudsten bij mij gekomen 24met de woorden: ‘Zojuist heeft de HEER, onze God, ons zijn luister en zijn grootheid laten zien en hebben we zijn stem uit het vuur gehoord. We hebben vandaag ondervonden dat God met mensen spreekt zonder dat het hun het leven hoeft te kosten. 25Maar moeten we ons leven nu opnieuw op het spel zetten? Dit enorme vuur zal ons levend verbranden! Als we de stem van de HEER, onze God, nogmaals horen, zullen we zeker sterven. 26Want er is toch geen mens die net als wij de stem van de levende God vanuit het vuur heeft horen spreken en het heeft kunnen navertellen? 27Kunt u niet gaan om te horen wat de HEER zeggen wil? Als u zijn woorden dan aan ons overbrengt, zullen wij luisteren en ernaar handelen.’ 28Toen de HEER hoorde wat u me vroeg, zei hij tegen mij: ‘Ik heb gehoord wat het volk tegen je zei; ze hebben goed gesproken. 29Hadden ze altijd maar zo’n verlangen om mij te vereren en mijn geboden na te leven; voor eeuwig zou het hun en hun kinderen goed gaan.’ 30En hij vervolgde: ‘Stuur hen nu maar terug naar hun tenten. 31Maar jij moet hier blijven, bij mij, dan zal ik jou alle geboden, wetten en regels bekendmaken die je hun moet leren en die zij moeten naleven in het land dat ik hun in bezit zal geven.’
32Het is nu aan u om ze in acht te nemen, zoals de HEER, uw God, u heeft opgedragen; wijk er op geen enkele manier van af. 33Volg steeds de weg die hij u heeft gewezen, dan zult u in leven blijven en er wél bij varen en lang mogen wonen in het land dat u in bezit krijgt.