1Toen zei de HEER tegen mij: ‘Hak twee stenen platen uit, gelijk aan de vorige, maak een kist en kom naar mij toe, op de berg. 2Dan zal ik op die platen de geboden schrijven die ook op de eerste stonden, voor jij ze stuksloeg. Daarna moet je ze in de kist leggen.’ 3Ik heb toen van acaciahout een kist gemaakt en twee nieuwe stenen platen gehouwen. Daarna ben ik met de twee stenen platen de berg opgegaan. 4En de HEER heeft er hetzelfde op geschreven als de eerste keer: de tien geboden die hij u vanuit het vuur had bekendgemaakt, toen u bij de berg bijeen was. Hij overhandigde mij de platen, 5waarna ik terugging, de berg af. Ik heb ze in de ark gelegd, de kist die ik in opdracht van de HEER gemaakt had, en daar liggen ze nog.
6Vervolgens zijn de Israëlieten van de bronnen van Bene-Jaäkan naar Mosera getrokken. Aäron is daar toen gestorven en er begraven; zijn zoon Eleazar volgde hem op als priester. 7Ze zijn daarna verder gereisd naar Gudgod en van daar naar Jotbata, dat in een gebied met veel wadi’s ligt. 8In die tijd wees de HEER de stam Levi aan om de ark van het verbond met de HEER te dragen, om voor hem dienst te doen en in zijn naam de zegen uit te spreken. Zo is het tot op de dag van vandaag. 9Daarom bezitten de Levieten geen eigen grond zoals de anderen; zij mogen immers bestaan van de dienst aan de HEER, zoals hij hun heeft beloofd.
10Net als de eerste keer heb ik dus veertig dagen en nachten op de berg doorgebracht, en ook ditmaal gaf de HEER mij gehoor: hij besloot u te sparen. 11En de HEER zei tegen mij: ‘Ga aan het hoofd van het volk weer op weg, dan kunnen ze het land binnengaan dat ik hun voorouders onder ede heb beloofd, en het in bezit nemen.’
Gehoorzaamheid leidt tot voorspoed
12Israël, bedenk dus dat de HEER, uw God, niets anders van u vraagt dan dat u ontzag voor hem toont, dat u de weg volgt die hij u wijst, dat u hem liefhebt, hem met hart en ziel dient 13en zijn geboden en wetten, die ik u vandaag voorhoud, naleeft; dan zal het u goed gaan. 14De HEER, die vrij kan beschikken over de hoogste hemel en over de aarde en alles wat daarop leeft, 15heeft toch alleen voor úw voorouders liefde opgevat en uit alle volken juist u, hun nazaten, uitgekozen! 16Besnijd daarom uw hart en wees niet langer halsstarrig. 17Want de HEER, uw God, is de hoogste God en Heer. Hij is de grote, de machtige, de ontzagwekkende God. Hij handelt zonder aanzien des persoons en is onomkoopbaar; 18hij verschaft weduwen en wezen recht, neemt vreemdelingen in bescherming en voorziet hen van voedsel en kleding. 19Ook u moet vreemdelingen met liefde behandelen, want u bent zelf vreemdelingen geweest in Egypte.
20Toon ontzag voor de HEER, uw God, dien hem, wees hem toegedaan en zweer alleen bij zijn naam. 21Zing zijn lof, hij is uw God! U hebt met eigen ogen gezien welke grootse, indrukwekkende daden hij voor u heeft verricht: 22met zeventig personen trokken uw voorouders naar Egypte, maar nu heeft hij u zo talrijk gemaakt als de sterren aan de hemel!