11In
1 Joh. 1:1
het begin was het Woord en het Woord was
bij God en het Woord was God.
2
Dit was in het begin bij God.
3
Ps. 33:6
Efez. 3:9
Kol. 1:16
Hebr. 1:2
Alle dingen zijn door het Woord gemaakt, en zonder dit Woord is geen ding gemaakt dat gemaakt is.
4
1 Joh. 5:11
In het Woord was het leven en
9:5
12:46
het leven was het licht van de mensen.
5
En het licht schijnt in de duisternis, en de duisternis heeft het niet begrepen.1:5 begrepen - Of: gegrepen.
6
Mal. 3:1
Matt. 3:1
Mark. 1:2,4
Luk. 3:3
7:27
Er was een mens door God gezonden; zijn naam was Johannes.
7Hij kwam tot een getuigenis, om van het licht te getuigen, opdat allen door hem geloven zouden.
8Hij was het licht niet, maar was gezonden om van het licht te getuigen.
9
9:5
12:46
Dit was het waarachtige licht, dat in de wereld komt en ieder mens verlicht.
10Hij was in de wereld
11:3
en de wereld is door Hem ontstaan en de wereld heeft Hem niet gekend.
11Hij kwam tot het Zijne, maar de Zijnen hebben Hem niet aangenomen.
12
Rom. 8:15
Gal. 3:26
2 Petr. 1:4
1 Joh. 3:1
Maar allen die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven kinderen van God te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven;
13die niet uit bloed, niet uit de wil van vlees en ook niet uit de wil van een man, maar uit God geboren zijn.
14
Matt. 1:16
Luk. 1:31
2:7
En het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond
2 Petr. 1:17
(en wij hebben Zijn heerlijkheid gezien, een heerlijkheid als van de Eniggeborene van de Vader),
2:9
vol van genade en waarheid.
15
Matt. 3:11
Mark. 1:7
Luk. 3:16
Johannes getuigt van Hem en heeft geroepen: HĆj was het van Wie ik zei: Deze Die na mij komt, is vóór mij geworden, want Hij was er eerder dan ik.
16En
uit Zijn volheid hebben wij allen ontvangen, en wel genade op genade.
17
Want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid zijn er door Jezus Christus gekomen.
18
Deut. 4:12
Joh. 6:46
1 Tim. 6:16
1 Joh. 4:12
Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon,
Die in de schoot van de Vader is, Die heeft Hem ons verklaard.
19En dit is
het getuigenis van Johannes, toen de Joden priesters en Levieten uit Jeruzalem stuurden om hem te vragen: Wie bent u?
20En
Hand. 13:25
hij beleed en ontkende het niet, maar hij beleed: Ik ben de Christus niet.
21En zij vroegen hem: Wat dan? Bent u Elia? En hij zei: Ik ben het niet. Bent
u de Profeet? En hij antwoordde: Nee.
22Zij zeiden dan tegen hem: Wie bent u, opdat wij antwoord kunnen geven aan hen die ons gestuurd hebben; wat zegt u van uzelf?
23Hij zei:
Matt. 3:3
Mark. 1:3
Luk. 3:4
Ik ben de stem van iemand die roept in de woestijn: Maak de weg van de Heere recht, zoals Jesaja, de profeet, gesproken heeft.
24En zij die gestuurd waren, behoorden tot de Farizeeƫn,
25en zij vroegen hem: Waarom doopt u dan, als u de Christus niet bent, en Elia niet, en evenmin
de Profeet?
26Johannes antwoordde hun: Ik
Mark. 1:7
Luk. 3:16
Hand. 1:5
11:16
19:4
doop met water, maar midden onder u staat Hij Die u niet kent.
27Hij is het Die na mij komt, Die vóór mij geworden is, bij Wie ik het niet waard ben de riem van Zijn sandalen los te maken.
28Dit gebeurde in Bethabara, aan de overkant van de Jordaan, waar Johannes doopte.
29De volgende dag zag Johannes Jezus naar zich toe komen en hij zei:
Jes. 53:5,7
Zie het Lam van God, Dat de zonde van de wereld wegneemt!
30HĆj is het van Wie ik gezegd heb: Na mij komt een Man Die voor mij geworden is, want Hij was er eerder dan ik.
31En ik kende Hem niet, maar opdat Hij aan Israƫl geopenbaard zou worden, daarom ben ik gekomen om te dopen met het water.
32
Mark. 1:10
Luk. 3:22
En Johannes getuigde: Ik heb de Geest zien neerdalen uit de hemel als een duif, en Hij bleef op Hem.
33En ik kende Hem niet, maar Hij Die mij gezonden heeft om te dopen met water, Die had tegen mij gezegd: Op Wie u de Geest zult zien neerdalen en op Hem blijven,
Die is het Die met de Heilige Geest doopt.
34En ik heb gezien en getuigd dat HĆj de Zoon van God is.
35De volgende dag stond Johannes daar weer met twee van zijn discipelen.
36En toen hij Jezus zag lopen, zei hij:
Ex. 12:3
Jes. 53:7
Hand. 8:32
Zie, het Lam van God!
37En de twee discipelen hoorden hem dat zeggen en zij volgden Jezus.
38En toen Jezus Zich omkeerde en zag dat zij volgden, zei Hij tegen hen:
39Wat zoekt u? En zij zeiden tegen Hem: Rabbi (wat vertaald wil zeggen: Meester), waar woont U?
40Hij zei tegen hen: Kom en zie! Zij kwamen en zagen waar Hij woonde en bleven die dag bij Hem. En het was ongeveer het tiende uur.
41Andreas, de broer van Simon Petrus, was een van de twee die het van Johannes gehoord hadden en Hem gevolgd waren.
42Deze vond als eerste zijn eigen broer Simon en zei tegen hem: Wij hebben de Messias gevonden, wat vertaald wordt als de Christus.
43En hij leidde hem tot Jezus. Jezus keek hem aan en zei: U bent Simon, de zoon van Jona; u zult Kefas
genoemd worden, wat vertaald wordt met Petrus.
44De volgende dag wilde Jezus weggaan naar Galilea en Hij vond Filippus en zei tegen hem: Volg Mij.
45
Filippus nu kwam uit BethsaĆÆda, uit de stad van Andreas en Petrus.
46Filippus vond
Nathanaƫl en zei tegen hem: Wij hebben Hem gevonden
22:18
26:4
49:10
Deut. 18:18
2 Sam. 7:12
Jes. 4:2
7:14
9:5
40:10,11
53:1Jer. 23:5
33:14
Ezech. 34:23
Dan. 9:24
Zach. 6:12
9:9
over Wie Mozes in de wet geschreven heeft, en ook de profeten, namelijk Jezus, de zoon van Jozef, uit Nazareth.
47En Nathanaƫl zei tegen hem: Kan uit Nazareth iets goeds komen? Filippus zei tegen hem: Kom en zie.
48Jezus zag Nathanaƫl naar Zich toe komen en zei over hem: Zie, werkelijk een Israƫliet in wie geen bedrog is.
49Nathanaƫl zei tegen Hem: Vanwaar kent U mij? Jezus antwoordde en zei tegen hem: Voordat Filippus u riep, toen u onder de vijgenboom was, zag Ik u.
50Nathanaƫl antwoordde en zei tegen Hem: Rabbi, U bent de Zoon van God, U bent de Koning van Israƫl.
51Jezus antwoordde en zei tegen hem: Omdat Ik tegen u gezegd heb: Ik zag u onder de vijgenboom, gelooft u. U zult grotere dingen zien dan deze.
52En Hij zei tegen hem: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u allen:
Van nu af zult u de hemel geopend zien en de engelen van God opklimmen en neerdalen op de Zoon des mensen.