Als je gelooft, ziet God je als een goed mens
1Laten we eens kijken naar het voorbeeld van Abraham, de voorvader van de Joden. Hoe is het met hem gegaan? 2Abraham heeft veel goede dingen gedaan. Dat maakt indruk op mensen, maar voor God gaat het om iets anders. God heeft Abraham niet gered omdat hij zo goed leefde. 3Nee, in de heilige boeken staat: «Abraham geloofde in God, en daarom zag God hem als een goed mens.»
4Als iemand werkt, krijgt hij loon. Niet als geschenk, maar omdat hij het verdient. 5Maar niemand verdient het om door God gered te worden. Je moet er dus op vertrouwen dat God je wil redden, ook al ben je een slecht mens. Als je dat gelooft, ziet God je als een goed mens.
6Wat is het echte geluk? Dat God je als een goed mens ziet, ook al verdien je dat niet. Ook David heeft dat gezegd in de heilige boeken. Hij zei: 7-8«Je bent gelukkig als God je zonden vergeeft. Je bent gelukkig als God niet meer denkt aan je fouten, en niet meer kijkt naar je schuld.»
Het geloof was er voor de besnijdenis
9Maar voor wie is het echte geluk? Alleen voor mensen die besneden zijn? Of ook voor mensen die niet besneden zijn? Denk even aan wat ik net zei: ‘Abraham geloofde in God, en daarom zag God hem als een goed mens.’ 10Wanneer gebeurde dat? Toen Abraham al besneden was, of toen hij nog niet besneden was? Het gebeurde toen hij nog niet besneden was!
11Door Abrahams geloof zag God hem als een goed mens, ook al was hij toen nog niet besneden. Zo werd Abraham de voorvader van alle gelovigen die niet besneden zijn. Zij worden gered omdat ze geloven.
Later werd Abraham besneden. Dat was het teken dat God hem als een goed mens zag. 12Zo werd Abraham ook de voorvader van de mensen die besneden zijn. Maar dan moeten ze wel geloven! Net zoals Abraham, die al geloofde voordat hij besneden was.
Gods belofte hoort bij het geloof
13God beloofde aan Abraham en zijn nakomelingen dat de nieuwe wereld voor hen zou zijn. Dat was niet omdat Abraham zich aan de wet hield, maar omdat hij geloofde. Want daarom zag God hem als een goed mens.
14Dus waar gaat het om? Dat je leeft volgens de Joodse wet? Nee, dan zou het geloof geen zin hebben. En dan zou Gods belofte niet uitkomen. 15De wet laat alleen maar zien dat mensen schuldig zijn. Maar voor wie gelooft, geldt dat niet.
16God wilde laten zien hoe goed hij voor ons is. Daarom beloofde hij zijn nieuwe wereld aan alle nakomelingen van Abraham. Niet alleen aan de Joden, maar ook aan de niet-Joden. Als ze maar geloven, net zoals onze voorvader Abraham. 17Want in de heilige boeken zegt God tegen Abraham: «Ik beloof je dat er later heel veel volken van jou zullen afstammen.»
Abraham geloofde wat God zei
God beloofde dus veel nakomelingen aan Abraham, en Abraham geloofde God. Hij wist dat God de macht heeft om doden levend te maken. En om iets dat niet bestaat, te laten leven. 18Abraham geloofde dat er later heel veel volken van hem zouden afstammen. Want God had gezegd: ‘Je zult heel veel nakomelingen krijgen.’
Abraham geloofde dat, ook al was het iets dat eigenlijk helemaal niet kon. 19Want Abraham wist best dat hij veel te oud was om vader te worden. Hij was al honderd jaar. En zijn vrouw Sara was veel te oud om een kind te krijgen. 20Toch twijfelde Abraham niet, maar hij geloofde dat ze een kind zouden krijgen. Omdat God het beloofd had.
God zorgde ervoor dat Abrahams geloof steeds sterker werd. En Abraham eerde God. 21Want God heeft de macht om te doen wat hij belooft. Dat geloofde Abraham, zonder te twijfelen. 22En daarom zag God hem als een goed mens.
God ziet ook ons als goede mensen
23In de heilige boeken staat dus dat God Abraham als een goed mens zag. Dat geldt niet alleen voor Abraham, 24maar ook voor ons. Want God ziet ook ons als goede mensen, omdat we in hem geloven. Wij geloven dat God Jezus Christus, onze Heer, heeft laten opstaan uit de dood. 25Omdat Jezus Christus gestorven is, worden onze zonden vergeven. En omdat hij is opgestaan uit de dood, worden wij gered.