21De Heer zei tegen Mozes en AƤron: 2āAls de IsraĆ«lieten hun tenten opzetten, moeten ze dat doen bij de vlag van hun eigen familie en hun eigen stam. Alle tenten moeten rondom de heilige tent staan, maar niet te dicht bij de heilige tent.
3Aan de oostkant van de heilige tent, aan de kant waar de zon opkomt, moet de vlag van de stam Juda komen. Daar moeten de mensen van de stam Juda hun tenten opzetten. Hun leider is Nachson, de zoon van Amminadab. 4Hun leger heeft 74.600 soldaten.
5De stam Issachar komt ook aan de oostkant. Hun leider is Netanel, de zoon van Suar. 6Hun leger heeft 54.400 soldaten.
7Ook de stam Zebulon komt aan de oostkant. Hun leider is Eliab, de zoon van Chelon. 8Hun leger heeft 57.400 soldaten.
9Die stammen moeten het eerst vertrekken als het volk verder reist. In totaal zijn er 186.400 soldaten bij de vlag van de stam Juda.
10Aan de zuidkant van de heilige tent moet de vlag van de stam Ruben komen. Daar moeten de mensen van de stam Ruben hun tenten opzetten. Hun leider is Elisur, de zoon van Sedeür. 11Hun leger heeft 46.500 soldaten.
12De stam Simeon komt ook aan de zuidkant. Hun leider is Selumiƫl, de zoon van Surisaddai. 13Hun leger heeft 59.300 soldaten.
14Ook de stam Gad komt aan de zuidkant. Hun leider is Eljasaf, de zoon van Deüel. 15Hun leger heeft 45.650 soldaten.
16Die stammen moeten als tweede vertrekken als het volk verder reist. In totaal zijn er 151.450 soldaten bij de vlag van de stam Ruben.
17De stam Levi komt in het midden, rondom de heilige tent. Ook als het volk verder reist, blijven de Levieten in het midden. Want onderweg blijven alle stammen op hun eigen plaats, bij hun eigen vlag.
18Aan de westkant van de heilige tent moet de vlag van de stam EfraĆÆm komen. Daar moeten de mensen van de stam EfraĆÆm hun tenten opzetten. Hun leider is Elisama, de zoon van Ammihud. 19Hun leger heeft 40.500 soldaten.
20De stam Manasse komt ook aan de westkant. Hun leider is Gamliƫl, de zoon van Pedasur. 21Hun leger heeft 32.200 soldaten.
22Ook de stam Benjamin komt aan de westkant. Hun leider is Abidan, de zoon van Gidoni. 23Hun leger heeft 35.400 soldaten.
24Die stammen moeten als derde vertrekken als het volk verder reist. In totaal zijn er 108.100 soldaten bij de vlag van de stam EfraĆÆm.
25Aan de noordkant van de heilige tent moet de vlag van de stam Dan komen. Daar moeten de mensen van de stam Dan hun tenten opzetten. Hun leider is Achiƫzer, de zoon van Ammisaddai. 26Hun leger heeft 62.700 soldaten.
27De stam Aser komt ook aan de noordkant. Hun leider is Pagiƫl, de zoon van Ochran. 28Hun leger heeft 41.500 soldaten.
29Ook de stam Naftali komt aan de noordkant. Hun leider is Achira, de zoon van Enan. 30Hun leger heeft 53.400 soldaten.
31Die stammen moeten als laatste vertrekken als het volk verder reist. In totaal zijn er 157.600 soldaten bij de vlag van de stam Dan.ā
32In totaal had het volk van Israƫl in alle families 603.550 soldaten. Zo veel waren er geteld. 33De Levieten waren niet meegeteld met de andere Israƫlieten. Want zo had de Heer het tegen Mozes gezegd.
34De Israƫlieten deden alles wat de Heer tegen Mozes gezegd had. Alle stammen zetten hun tenten op bij hun eigen vlag. En als ze verder reisden, bleef iedereen bij zijn eigen familie en zijn eigen stam.
31Nu volgen de namen van de nakomelingen van Mozes en AƤron. Die nakomelingen leefden in de tijd dat de Heer met Mozes sprak op de berg Sinai.
2De zonen van AƤron waren Nadab, Abihu, Eleazar en Itamar. Nadab was de oudste. 3Die zonen had Mozes als priester aangesteld.
4Maar Nadab en Abihu stierven in de woestijn. Want ze hadden een offer gebracht op een verkeerde manier, niet volgens de regels van de Heer. Ze hadden geen zonen. Daarom waren in de tijd dat AƤron leefde, alleen Eleazar en Itamar nog over als priesters.
5De Heer zei tegen Mozes: 6āLaat alle mannen van de stam Levi bij je komen. Zij moeten in dienst komen van AƤron en hem helpen bij het werk. 7-8Ze moeten voor hem en voor het hele volk bij de heilige tent werken, en zorgen voor alle heilige voorwerpen. 9Alle Levieten moeten AƤron en zijn zonen helpen. Dat doen ze namens alle IsraĆ«lieten.
10AƤron en zijn zonen zijn de priesters. Alleen zij mogen in de heilige tent komen. Ieder ander die in de heilige tent komt, moet gedood worden.ā
11De Heer zei ook tegen Mozes: 12-13āDe Levieten zijn voor mij. In Egypte heb ik de oudste zoon van elk gezin gedood. Toen heb ik gezegd dat alle oudste zonen van de IsraĆ«lieten voor mij zijn, en het oudste jong van al hun dieren ook. Maar nu kies ik de Levieten in plaats van de oudste zonen van alle IsraĆ«lieten. Zij zijn van mij, want ik ben de Heer.ā
14Daar in de Sinai-woestijn zei de Heer tegen Mozes: 15āSchrijf de namen op van alle mannelijke Levieten van ƩƩn maand en ouder. En schrijf op bij welk gezin en bij welke familie ze horen.ā
16Mozes deed wat de Heer gezegd had. Hij schreef de namen op van de mannelijke Levieten.
17De zonen van Levi waren: Gerson, Kehat en Merari.
18-20Gerson had twee zonen: Libni en Simi. Kehat had vier zonen: Amram, Jishar, Chebron en Uzziƫl. En Merari had twee zonen: Machli en Musi.
De verschillende families van de Levieten werden naar deze zonen en kleinzonen van Levi genoemd.
21De families van Libni en Simi stamden af van Gerson. 22Het aantal mannelijke personen van ƩƩn maand en ouder in die families was 7500. 23-24Hun leider was Eljasaf, de zoon van Laƫl.
Die nakomelingen van Gerson zetten hun tenten op achter de heilige tent, aan de westkant. 25Zij moesten zorgen voor het volgende: de heilige tent en de tent die over de heilige tent heen kwam, de kleden om de buitenste tent af te dekken en het gordijn bij de ingang van de heilige tent, 26de schermen van het plein rondom de heilige tent en het altaar, het gordijn bij de ingang van het plein, en alle touwen die nodig waren om de tent op te zetten.
Alles wat te maken had met de heilige tent, was hun werk.
27De families van Amram, Jishar, Chebron en Uzziƫl stamden af van Kehat. 28-30Het aantal mannelijke personen van ƩƩn maand en ouder in die families was 8600. Hun leider was Elisafan, de zoon van Uzziƫl.
Die nakomelingen van Kehat zetten hun tenten op aan de zijkant van de heilige tent, aan de zuidkant. Zij moesten zorgen voor de dingen uit de heilige tent. 31Dus voor de heilige kist, de tafel en de kandelaar, de altaren, de heilige voorwerpen en het gordijn voor de allerheiligste ruimte.
Alles wat te maken had met de dingen uit de heilige tent, was hun werk.
32De leider van alle Levieten was Eleazar, de zoon van de priester AƤron. Eleazar had de leiding over iedereen die bij de heilige tent werkte.
33-35De families van Machli en Musi stamden af van Merari. Het aantal mannelijke personen van één maand en ouder in die families was 6200. Hun leider was Suriël, de zoon van Abichaïl.
Die nakomelingen van Merari zetten hun tenten op aan de andere zijkant van de heilige tent, aan de noordkant. 36-37Zij moesten zorgen voor het volgende: de planken, de dwarsbalken en de palen van de heilige tent, alle voetstukken, pinnen en touwen.
Alles wat te maken had met het opbouwen van de heilige tent, was hun werk.
38Aan de voorkant van de heilige tent, aan de oostkant, zetten Mozes, AƤron en de zonen van AƤron hun tenten op. Zij dienden de Heer in de heilige tent. Dat deden ze namens alle Israƫlieten.
Ieder ander die in de heilige tent kwam, werd gedood.
39Het totale aantal mannelijke Levieten van ƩƩn maand en ouder was 22.000. Zo veel hadden Mozes en AƤron er geteld. Ze hadden de namen opgeschreven per gezin en per familie.
40De Heer zei tegen Mozes: āMaak een lijst van alle oudste zonen van de IsraĆ«lieten die ƩƩn maand of ouder zijn. Tel hoeveel het er zijn. 41Zij zijn voor mij. Maar ze mogen vervangen worden door Levieten. En het eerste jong van elk dier van de IsraĆ«lieten mag vervangen worden door een dier van de Levieten. Elk eerste jong is voor mij, want ik ben de Heer.ā
42Mozes deed wat de Heer gezegd had. Hij telde alle oudste zonen van de Israƫlieten. 43In totaal waren dat 22.273 mannen en jongens van ƩƩn maand en ouder.
44Daarna zei de Heer tegen Mozes: 45āDe Levieten vervangen de oudste zonen van de IsraĆ«lieten. En de dieren van de Levieten vervangen de eerste dieren van de IsraĆ«lieten. De Levieten zijn voor mij, want ik ben de Heer.
46-47Maar er zijn 273 Levieten te weinig. Voor die 273 moet betaald worden, per persoon 5 zilverstukken van 10 gram volgens het officiĆ«le gewicht. 48Dat zilver moet je aan AƤron geven. Je kunt ermee betalen voor de 273 IsraĆ«lieten die niet door Levieten vervangen kunnen worden.ā
49Mozes deed wat de Heer gezegd had. 50Hij liet de Israƫlieten 1365 zilverstukken betalen voor de oudste zonen. 51Dat zilver gaf hij aan AƤron en zijn zonen, zoals de Heer tegen hem gezegd had.
41De Heer zei tegen Mozes en AƤron: 2āJullie moeten de Levieten tellen. Begin met de nakomelingen van Kehat. Tel per familie alle mannen 3die tussen de dertig en de vijftig jaar oud zijn. Zij moeten werk doen bij de heilige tent. 4Het is hun taak om te zorgen voor de allerheiligste ruimte van de tent.
5Als het volk verder gaat reizen, moeten AƤron en zijn zonen het gordijn losmaken dat voor de heilige kist hangt. Ze moeten het over de heilige kist leggen. 6Dan moeten ze er een kleed van zwart leer overheen leggen, en een paars kleed. Daarna moeten ze de stokken vastmaken om de kist te dragen.
7Ook over de tafel met het offerbrood moeten ze een paars kleed leggen. Op dat kleed zetten ze de schotels, schalen, kannen en kommen, en ook het offerbrood. 8Daar komt een rood kleed overheen, en een kleed van zwart leer. Daarna moeten ze de stokken vastmaken om de tafel te dragen.
9AƤron en zijn zonen moeten ook een paars kleed leggen over de kandelaar, de olielampen, de tangen om het licht te doven, de bakjes voor de tangen en alle oliekannen. 10Daarna moeten ze alles op een plank zetten die met een kleed van zwart leer bedekt is. Op die plank kan alles gedragen worden.
11Over het gouden altaar komt een paars kleed, en een kleed van zwart leer. Daarna worden de stokken vastgemaakt om het altaar te dragen.
12Alle voorwerpen die in de heilige tent gebruikt worden, moeten op een paars kleed gelegd worden, met daaroverheen een kleed van zwart leer. Daarna wordt alles op een plank gelegd om het te dragen.
13Ten slotte moeten AƤron en zijn zonen het grote altaar schoonmaken, en er een rood kleed overheen leggen. 14Op dat kleed leggen ze alle voorwerpen die bij het altaar horen: pannen, vorken, scheppen en schalen. Daar leggen ze een kleed van zwart leer overheen, en dan maken ze de stokken vast om het altaar te dragen.
15Als het volk verder gaat reizen, moeten AƤron en zijn zonen dus eerst alle heilige voorwerpen inpakken. Daarna moeten de nakomelingen van Kehat die dragen. Ze mogen de heilige voorwerpen niet aanraken, want dan zullen ze sterven. Hun taak is dus het dragen van de heilige tent en alles wat erbij hoort.
16Eleazar, de zoon van AƤron, moet zorgen voor de olie van de kandelaar, voor de wierook, voor het graanoffer en voor alle heilige olie. Hij is verantwoordelijk voor de heilige tent, voor alles in de tent en voor alle heilige voorwerpen.
17-19Let erop dat de nakomelingen van Kehat niet te dicht bij de allerheiligste ruimte van de tent komen. Want dan zullen ze sterven. AƤron en zijn zonen moeten de tent in gaan. En zij moeten de nakomelingen van Kehat vertellen wat ze moeten doen en wat ze moeten dragen. 20De nakomelingen van Kehat mogen zelf niet in de heilige tent komen. Want als ze ook maar iets van de heilige voorwerpen zien, zullen ze sterven.ā
21Daarna zei de Heer tegen Mozes: 22āTel alle nakomelingen van Gerson, per familie. 23Tel alle mannen die tussen de dertig en de vijftig jaar oud zijn. Zij moeten werk doen bij de heilige tent.
24De nakomelingen van Gerson moeten helpen bij het vervoer van de heilige tent. 25Zij moeten de tentdoeken dragen, en de kleden van rood en zwart leer die over de tent heen liggen. Ook moeten ze het gordijn voor de ingang van de tent dragen. 26Ten slotte de schermen die om het plein met het altaar staan, het gordijn voor de ingang van het plein, de touwen en al het gereedschap. Voor al die dingen moeten ze zorgen.
27-28Dat is de taak van de nakomelingen van Gerson bij het vervoer van de heilige tent. Die taak hebben ze gekregen van AƤron en zijn zonen. Itamar, de zoon van AƤron, heeft de leiding bij het werk. En jij, Mozes, moet tegen iedereen zeggen wat hij moet dragen.
29Je moet ook de nakomelingen van Merari tellen, per familie. 30Tel alle mannen die tussen de dertig en de vijftig jaar oud zijn. Zij moeten werk doen bij de heilige tent.
31De nakomelingen van Merari moeten helpen bij het vervoer van de heilige tent. Zij moeten de planken van de tent dragen, de dwarsbalken, de palen en de voetstukken. 32Ook de palen voor het scherm om het plein, met de pinnen, de touwen en al het gereedschap. Alles wat met het vervoer van die dingen te maken heeft, is hun werk. Maak een lijst van alles wat zij moeten dragen.
33Dat is de taak van de nakomelingen van Merari bij het vervoer van de heilige tent. Itamar, de zoon van AƤron, heeft de leiding over hun werk.ā
34-37Mozes, AƤron en de leiders van het volk telden alle nakomelingen van Kehat, zoals de Heer gezegd had. Ze schreven per familie de namen van alle mannen op die tussen de dertig en de vijftig jaar oud waren. Die mannen moesten werk doen bij de heilige tent. In totaal waren het er 2750.
38-41Ook alle nakomelingen van Gerson werden per familie geteld, zoals de Heer gezegd had. De namen van alle mannen tussen de dertig en de vijftig jaar oud werden opgeschreven. Ook die mannen moesten werk doen bij de heilige tent. In totaal waren het er 2630.
42-45Ook alle nakomelingen van Merari werden per familie geteld, zoals de Heer gezegd had. De namen van alle mannen tussen de dertig en de vijftig jaar oud werden opgeschreven. Ook die mannen moesten werk doen bij de heilige tent. In totaal waren het er 3200.
46-48In totaal werden er 8580 Levieten geteld die tussen de dertig en de vijftig jaar oud waren. Mozes en AƤron schreven hun namen op, per familie. Al die mannen moesten werk doen bij de heilige tent. 49Onder leiding van Mozes werden al hun namen opgeschreven, zoals de Heer gezegd had. En elke Leviet kreeg een taak bij het vervoer van de heilige tent. Zo had de Heer het tegen Mozes gezegd.