De belofte aan Pinechas
Israël gaat de god Baäl vereren
1Toen de Israëlieten bij de stad Sittim waren, begonnen Israëlitische mannen vreemd te gaan met Moabitische vrouwen. 2Die vrouwen nodigden hen uit bij de offerfeesten voor de goden van Moab. En de Israëlieten knielden voor die goden en aten mee van de offers.
3Zo ging het volk van Israël Baäl vereren, de god van de berg Peor.
De Heer wil de Israëlieten straffen
Toen werd de Heer woedend op de Israëlieten. 4Hij zei tegen Mozes: ‘Neem alle leiders van het volk gevangen. Dood ze bij de heilige tent en laat hun lichamen in het openbaar ophangen. Dan zal mijn woede voorbijgaan.’
5Toen zei Mozes tegen de rechters van het volk: ‘Dood alle mannen die Baäl vereren.’
Pinechas houdt de straf tegen
6Mozes stond met het hele volk bij de heilige tent. Ze huilden om wat er gebeurde. Op dat moment kwam er een Israëlitische man aan met een vrouw uit Midjan. De man nam de vrouw mee naar zijn tent. Iedereen zag het gebeuren. 7Ook de priester Pinechas zag het. Pinechas was een zoon van Eleazar en een kleinzoon van Aäron. Pinechas greep een speer, 8en volgde de Israëlitische man naar zijn tent. Daar stak hij de man en de vrouw tegelijk dood met zijn speer, dwars door hun buik. Onmiddellijk kwam er een einde aan Gods straf voor het volk.
9Er waren toen al 24.000 mensen gestorven.
Pinechas wordt beloond
10De Heer zei tegen Mozes: 11‘Door wat Pinechas gedaan heeft, ben ik niet kwaad meer op de Israëlieten. Pinechas was net zo kwaad als ik. Hij wilde voor mij strijden. Nu hoef ik niet het hele volk te doden.
12Daarom beloof ik dat het altijd goed zal gaan met Pinechas. 13Hij en zijn nakomelingen mogen voor altijd priester zijn. Dat heeft hij verdiend door voor mij te strijden. Hij heeft goedgemaakt wat de Israëlieten verkeerd gedaan hadden.’
De namen van de dode man en vrouw
14De Israëliet die samen met de vrouw uit Midjan gedood werd, heette Zimri. Zimri was de leider van een familie uit de stam Simeon. Zijn vader heette Salu. 15De vrouw uit Midjan heette Kozbi. Haar vader Sur was de leider van een stam in Midjan.
De Heer wil de Midjanieten straffen
16De Heer zei tegen Mozes: 17-18‘Val de Midjanieten aan en dood hen. Want zij zijn vijanden van Israël. Ze hebben jullie heel slim in de val laten lopen. Ze zorgden ervoor dat jullie Baäl, de god van de berg Peor, gingen vereren. En ze stuurden vrouwen zoals Kozbi, de vrouw die gedood is.’
Het volk wordt weer geteld
De mannen van Israël komen bij elkaar
19Omdat er veel Israëlieten gestorven waren,