Een man met een kwade geest
1Ze gingen naar de andere kant van het meer. Daar was het gebied van de Gerasenen. 2-5Toen Jezus uit de boot gestapt was, kwam er een man op hem af.
Die man kwam tevoorschijn uit één van de grotten waar mensen begraven lagen. Daar woonde hij. Hij had een kwade geest in zich. De mensen bonden hem vaak vast met zware kettingen en handboeien. Maar dat duurde niet lang. De man trok de boeien los en maakte de kettingen kapot. Niemand was sterk genoeg om hem tegen te houden. Dus ging die man zijn gang. Dag en nacht stond hij lawaai te maken in de grotten en de bergen. En hij sloeg zichzelf met stenen.
6Toen de man Jezus in de verte zag, rende hij naar hem toe. Hij liet zich voor Jezus op de grond vallen. 7-8Jezus zei tegen de kwade geest die in de man was: ‘Ga weg uit deze man!’ Maar de kwade geest schreeuwde: ‘Jij daar, Jezus, Zoon van de allerhoogste God! Laat me met rust! Ik smeek je, doe me geen pijn.’
Jezus jaagt de kwade geesten weg
9Jezus vroeg aan de man: ‘Hoe heet je?’ Hij zei: ‘Ik heet Leger. Want er zit een leger kwade geesten in me.’ 10De kwade geesten zeiden tegen Jezus: ‘Stuur ons alsjeblieft niet weg uit dit gebied.’ 11Toevallig liep daar in de bergen een grote groep varkens. 12De kwade geesten vroegen aan Jezus: ‘Mogen we in die varkens gaan?’ 13Dat vond Jezus goed.
De kwade geesten gingen weg uit de man. Ze gingen in de varkens. Meteen renden de varkens van de steile berg af, en ze vielen in het meer. Alle varkens verdronken. Het waren er wel tweeduizend.
De mensen willen dat Jezus weggaat
14-15De mannen die op de varkens gepast hadden, vluchtten weg. Ze vertelden overal wat ze gezien hadden. De mensen gingen kijken wat er gebeurd was. Ze kwamen bij Jezus. Daar zagen ze ook de man die eerst een leger kwade geesten in zich had. Nu zat hij daar rustig, met kleren aan en helemaal normaal. De mensen schrokken ervan.
16Een paar mensen hadden alles gezien. Ze vertelden het aan de anderen. Ze zeiden dat de kwade geesten in de varkens gegaan waren. En ze vertelden wat er daarna met die varkens gebeurd was. 17Toen de mensen dat hoorden, zeiden ze tegen Jezus: ‘Ga alstublieft weg uit ons gebied.’
18Jezus stapte in de boot. De man die eerst kwade geesten in zich had, wilde heel graag mee. 19Maar Jezus zei: ‘Nee. Ik wil dat je teruggaat naar je huis en je familie. Vertel hun wat de Heer voor jou gedaan heeft, en hoe goed hij voor je geweest is.’
20De man ging naar het gebied dat Dekapolis heet. Daar begon hij te vertellen wat Jezus voor hem gedaan had. En iedereen die het hoorde, was verbaasd.
Jaïrus komt bij Jezus
21Jezus en zijn leerlingen gingen weer met de boot naar de overkant van het meer. Daar kwam een grote groep mensen naar Jezus toe. 22Er kwam ook een man die Jaïrus heette. Hij was een leider van de synagoge. Jaïrus zag Jezus en knielde voor hem. 23Hij zei tegen Jezus: ‘Luister alstublieft naar mij. Mijn dochter gaat dood! Kom alstublieft mee en leg uw handen op haar hoofd. Dan zal ze beter worden en blijven leven.’
24Toen ging Jezus met Jaïrus mee.
Een zieke vrouw raakt Jezus aan
Een grote groep mensen volgde Jezus, en iedereen duwde tegen hem aan. 25Tussen de mensen liep ook een vrouw die al twaalf jaar ziek was. Ze verloor steeds bloed. 26Allerlei dokters hadden haar behandeld, maar de pijn was alleen maar erger geworden. Ze had al haar geld aan die dokters uitgegeven. Maar het was niet beter geworden, alleen maar slechter.
27Die vrouw had over Jezus gehoord. Ze ging tussen de mensen door totdat ze vlak achter Jezus was, en ze raakte zijn jas aan. 28Want ze dacht: Om beter te worden, hoef ik alleen maar zijn kleren aan te raken. 29En inderdaad, het bloeden stopte meteen. De vrouw voelde dat ze helemaal beter was.
30Op hetzelfde moment voelde Jezus dat er kracht uit hem wegging. Hij draaide zich om naar de mensen en zei: ‘Wie heeft mij aangeraakt?’ 31De leerlingen zeiden tegen hem: ‘Hoe kunt u dat nu vragen? Iedereen staat hier tegen u aan te duwen!’ 32Maar Jezus keek rond. Hij wilde weten wie hem aangeraakt had.
33De vrouw begreep wat er gebeurd was. Bevend van angst kwam ze naar voren en knielde voor Jezus. En ze vertelde hem eerlijk wat er gebeurd was. 34Jezus zei tegen haar: ‘Je bent beter geworden dankzij je geloof. Je kunt gerust zijn, je ziekte is weg.’
Jezus maakt de dochter van Jaïrus weer levend
35Terwijl Jezus nog sprak tegen de vrouw, kwam er iemand met een bericht voor Jaïrus. Hij zei: ‘Uw dochter is gestorven. U kunt Jezus nu maar beter met rust laten.’ 36Jezus hoorde dat en zei tegen Jaïrus: ‘Wees niet bang! Blijf geloven.’
37Jezus liet niemand meegaan, behalve Petrus, en de broers Jakobus en Johannes. 38Ze kwamen bij het huis van Jaïrus. Daar hoorden ze veel lawaai. Binnen stond een groep mensen te huilen en te schreeuwen. 39Jezus zei: ‘Waarom staan jullie zo hard te huilen? Het meisje is niet gestorven, maar ze slaapt.’
40De mensen lachten hem uit. Maar Jezus stuurde iedereen naar buiten. Hij nam alleen de ouders van het meisje mee, en de drie leerlingen. Ze gingen naar de kamer waar het meisje lag. 41Jezus pakte haar hand vast en zei: ‘Talita koem.’ Dat betekent: ‘Meisje, sta op!’ 42Meteen stond het meisje op en ze begon te lopen. Ze was twaalf jaar.
Iedereen die het gezien had, was stomverbaasd. 43Jezus zei tegen hen: ‘Niemand mag dit te weten komen!’ En hij zei ook: ‘Geef haar wat te eten.’