De Heer klaagt zijn volk aan
God is goed geweest voor Israël
1-2De Heer gaat Israël aanklagen. En de bergen en heuvels moeten het horen. Luister, bergen, naar de aanklacht van de Heer! Ook diep in de aarde moeten zijn woorden gehoord worden.
De Heer zegt tegen zijn volk: 3‘Mijn volk, wat heb ik verkeerd gedaan? Waarmee heb ik jullie lastiggevallen? Vertel het me toch!
4Toen jullie slaven waren in Egypte, heb ik jullie bevrijd. En ik heb Mozes, Aäron en Mirjam gestuurd om jullie leiding te geven. 5Denk ook eens terug aan de kwade plannen die Balak, de koning van Moab, tegen jullie bedacht had. En aan wat Bileam, de zoon van Beor, toen tegen hem zei. Bedenk hoe ik jullie geholpen heb toen jullie onderweg waren van de stad Sittim naar de stad Gilgal.
Als jullie aan al die dingen denken, zullen jullie weer weten hoe goed ik voor jullie geweest ben!’
Het volk vraagt wat God wil
6Jullie vragen: ‘Wat kunnen we de Heer geven? Hoe kunnen we de machtige God eren? Zullen we offers aan hem brengen? Zullen we onze beste kalveren aan hem offeren? 7Zou hij tevreden zijn met duizend rammen? Of met tienduizend liter olijfolie? Of moeten we ons oudste kind aan hem geven voor alles wat we verkeerd hebben gedaan?’
8Maar de Heer heeft jullie al verteld wat hij van jullie verlangt. Hij heeft al bekendgemaakt wat goed is. Hij vraagt alleen dit: Wees eerlijk, rechtvaardig en trouw. En denk niet alleen aan jezelf, maar leef dicht bij God.
Een stad vol onrecht
Er is oneerlijke handel in de stad
9Luister! De Heer waarschuwt de inwoners van de stad. En wie wijs is, heeft eerbied voor zijn woorden. De Heer zal de inwoners zwaar straffen, en niemand kan hen dan nog helpen.
10-11De Heer zegt: ‘In jullie stad wonen oneerlijke handelaars. Ze gebruiken oneerlijke maten en gewichten bij de handel. Op die manier hebben ze veel schatten verzameld in hun huizen. Misdadigers zijn het! Denken jullie soms dat zulk onrecht mij niets kan schelen? Denken jullie dat ik zulke oneerlijke handelaars hun gang laat gaan?
12Jullie stad is vol onrecht. Want de rijke mensen gebruiken geweld, en iedereen liegt en bedriegt!
De Heer zal de inwoners straffen
13Omdat jullie al die misdaden plegen, zal ik jullie straffen! Ik zal rampen laten gebeuren en vernietiging brengen.
14Dan zullen jullie eten, maar je honger zal niet voorbijgaan. Jullie zullen je spullen verbergen, maar ze niet kunnen redden. En als jullie toch nog iets kunnen redden, zal ik het laten vernietigen in de oorlog. 15Jullie zullen zaaien, maar niets oogsten. Jullie zullen olie maken van je olijven, maar daarmee nooit je lichaam verzorgen. Jullie zullen wijn maken van je druiven, maar die wijn nooit kunnen opdrinken.
De inwoners zullen bespot worden
16Jullie hebben het slechte voorbeeld gevolgd van koning Omri en van koning Achab en zijn nakomelingen. Jullie houden je aan hun regels en besluiten.
Daarom zal jullie stad vernietigd worden. En iedereen die jullie ziet, zal jullie uitlachen. Dan zullen jullie je diep vernederd voelen.’