De grond moet rust krijgen
Het zevende jaar
1De Heer zei op de berg Sinai tegen Mozes: 2‘Zeg namens mij tegen de Israëlieten: ‘Over een tijd komen jullie in het land dat ik, de Heer, aan jullie zal geven. In dat land moet de grond telkens in het zevende jaar rust krijgen. Dat jaar is voor mij bestemd.
3Zes jaar lang mogen jullie werken en oogsten op jullie akkers en in jullie wijngaarden. 4Maar in het zevende jaar moet je de grond rust geven. Het is een heilig jaar, ter ere van mij. Je mag dan beslist niet zaaien op je akker of werken in je wijngaard.
5Wat er dan vanzelf op je land opkomt, mag je niet oogsten. Want je moet de grond dat jaar rust geven. 6Maar iedereen mag wel eten van wat er op het land groeit. Ook je slaven en slavinnen, je knechten, en de vreemdelingen die bij je wonen, mogen eten wat er vanzelf groeit. 7En hetzelfde geldt voor je koeien, je schapen en je geiten, en voor alle andere dieren.
Het vijftigste jaar
8Telkens in het zevende jaar moeten jullie de grond rust geven. Dat moet zeven keer gebeuren. Na de zevende keer, dus na 49 jaar, volgt er een bijzonder jaar. 9-10Dat vijftigste jaar is een heel heilig jaar. Het begint op de tiende dag van de zevende maand, dus op Grote Verzoendag. Dan moet er in het hele land hard op de trompet geblazen worden.
In dat jaar geldt: schulden hoeven niet terugbetaald te worden, en alle slaven mogen terugkeren naar hun eigen grond en naar hun familie. Het is een heilig jaar.
11Jullie mogen ook in dat vijftigste jaar de grond niet bewerken. Je mag niet werken of oogsten op je akkers en in je wijngaarden. 12Want het is een bijzonder jaar, een heel heilig jaar. Jullie mogen alleen eten wat er vanzelf op je akkers groeit. 13En in dat jaar moet iedereen terug kunnen keren naar zijn eigen grond.
Als je een akker koopt of verkoopt
14Als je een akker verkoopt aan een andere Israëliet, moet je een eerlijke prijs berekenen. En als je iets van een ander koopt, moet de prijs ook eerlijk zijn. 15-16De prijs moet afhangen van de tijd die voorbijgegaan is na het vijftigste jaar. Als er nog maar korte tijd voorbijgegaan is, mag je een hoge prijs vragen. Want dan kan de nieuwe eigenaar nog vaak van de akker oogsten. Maar als het alweer bijna het vijftigste jaar is, moet de prijs lager zijn. Want dan kan iemand niet meer zo vaak oogsten.
17Jullie moeten andere Israëlieten eerlijk behandelen. Anders hebben jullie geen eerbied voor mij. Ik ben de Heer, jullie God.
Over de oogst
18Houd je aan mijn wetten en regels. Dan zullen jullie zonder zorgen in jullie land wonen. 19De grond zal vruchtbaar zijn, zodat er meer dan genoeg te eten is.
20Telkens in het zevende jaar mag je niet zaaien of oogsten. Maar je hoeft niet bang te zijn dat je dan niets te eten hebt. 21Want ik zal ervoor zorgen dat de oogst in het zesde jaar heel groot is. Zo groot dat je ook genoeg zult hebben voor het zevende, het achtste en zelfs het negende jaar. 22In het achtste jaar mag je wel weer zaaien om te zorgen voor een nieuwe oogst. In het negende jaar zal er ook nog genoeg te eten zijn, tot je de oogst weer binnengehaald hebt.
Als iemand zijn grond moet verkopen
23Het land is niet van jullie, maar van mij, de Heer. Ik laat jullie daar als gast wonen. Dus als iemand grond koopt, wordt dat nooit echt zijn bezit. 24Iedereen, in het hele land, houdt altijd het recht om zijn grond terug te kopen.
25Stel dat iemand arm wordt en daarom een deel van zijn grond verkoopt. Dan kan een familielid die grond voor hem terugkopen. Want familieleden moeten voor elkaar zorgen.
26Maar misschien is er geen familielid dat die grond terug kan kopen. En de eerste eigenaar heeft later misschien zelf weer genoeg geld om de grond terug te kopen. 27Dan moet er uitgerekend worden hoe lang het nog duurt voordat het weer het vijftigste jaar is. De eerste eigenaar moet het bedrag betalen dat de grond op dat moment nog waard is. Dan is de grond weer van hem.
28Als de eerste eigenaar niet genoeg geld heeft om zijn grond terug te kopen, moet hij wachten tot het vijftigste jaar. Dan krijgt hij de grond terug, omdat het een heilig jaar is.
Als iemand zijn huis moet verkopen
29Stel dat iemand die in een stad woont, zijn huis verkoopt. Dan heeft hij een jaar de tijd om het terug te kopen. 30Als hij het niet binnen een jaar terugkoopt, blijft het voor altijd van de koper. De eerste eigenaar krijgt zijn huis dus niet terug in het vijftigste jaar. Die regel geldt voor huizen in een stad.
31Als iemand in een dorp zijn huis verkoopt, gelden dezelfde regels als bij het verkopen van grond. Een huis in een dorp mag altijd teruggekocht worden. En de eerste eigenaar krijgt het in ieder geval terug in het vijftigste jaar.
Regels voor Levieten
32Levieten wonen in steden die speciaal voor hen aangewezen zijn. Zij mogen hun huis altijd terugkopen. 33En als ze hun huis niet terug kunnen kopen, krijgen ze het in ieder geval terug in het vijftigste jaar. De huizen in die steden moeten altijd van de Levieten blijven.
34De stukken land die bij de steden van de Levieten horen, mogen nooit verkocht worden. Die stukken land blijven altijd het bezit van de Levieten.
Zorg voor arme mensen
35Stel dat iemand arm wordt, en niet meer voor zichzelf kan zorgen. Dan moeten jullie voor hem zorgen, net zoals jullie zorgen voor een vreemdeling die een tijd bij jullie woont. Jullie mogen arme mensen niet in de steek laten.
36-37Als je geld leent aan iemand die arm is, mag je daar geen rente voor vragen. Als je dat wel doet, heb je geen eerbied voor mij, de Heer, je God. En als je voedsel verkoopt aan iemand die arm is, laat hem dan niet meer betalen dan de gewone prijs.
38Ik ben de Heer, jullie God. Ik heb jullie uit Egypte bevrijd, en het land Kanaän aan jullie gegeven. Zo heb ik laten zien dat ik jullie God ben.
Als iemand zich verkoopt aan een Israëliet
39Stel dat een Israëliet arm wordt en zichzelf verkoopt aan een andere Israëliet. Dan mag hij niet als slaaf behandeld worden. 40Hij moet behandeld worden als een arbeider die loon krijgt, of als een vreemdeling die bij jullie woont. Tot het vijftigste jaar moet zo iemand voor zijn eigenaar werken. 41Maar in het vijftigste jaar mag hij weer weggaan. Dan mag hij samen met zijn gezin teruggaan naar zijn familie en zijn eigen grond.
42Alle Israëlieten zijn van mij. Ik heb hen uit Egypte bevrijd. Daarom mag een Israëliet niet als slaaf verkocht worden. 43En jullie mogen niemand uit je eigen volk als slaaf behandelen. Jullie moeten eerbied hebben voor mij, de Heer.
44Als je een slaaf of een slavin nodig hebt, kun je iemand uit een ander volk kopen. 45Ook vreemdelingen die bij jullie wonen, en hun nakomelingen, kun je als slaaf kopen. Die slaven en slavinnen zijn je bezit. 46Je kunt die slaven dus aan je kinderen geven als erfenis. Ze zullen voor altijd als slaaf voor jullie moeten werken.
Maar een Israëliet mag je nooit als slaaf behandelen. Want jullie horen bij hetzelfde volk.
Als iemand zich verkoopt aan een vreemdeling
47Stel dat een Israëliet arm wordt en zichzelf verkoopt aan een rijke vreemdeling die bij jullie woont. 48-49Dan kan een broer, een oom, een neef of een ander familielid hem terugkopen, en dan is hij weer vrij. Als hij zelf weer genoeg geld heeft, kan hij zich ook zelf vrijkopen.
50Hij moet met de vreemdeling uitrekenen hoe lang het duurt voordat het weer het vijftigste jaar is. Voor elk jaar moet een bedrag betaald worden dat een arbeider in een jaar verdient. 51Kort na het vijftigste jaar is de prijs hoog. 52Maar als het alweer bijna het vijftigste jaar is, is de prijs laag. 53-54In het vijftigste jaar moet de man in ieder geval vrijgelaten worden, samen met zijn kinderen.
Vreemdelingen moeten arme Israëlieten steeds goed behandelen. Arme Israëlieten moeten net zo behandeld worden als arbeiders die loon krijgen. Alle Israëlieten moeten daarop letten.
55Alle Israëlieten zijn van mij. Ik heb jullie uit Egypte bevrijd. Ik ben de Heer, jullie God.’’