Jezus op het Loofhuttenfeest
Jezus wil niet naar Jeruzalem gaan
1-2Het was vlak voor het Joodse Loofhuttenfeest. Jezus reisde rond in Galilea. Hij wilde niet naar Judea gaan, want hij wist dat de Joodse leiders hem wilden doden.
3De broers van Jezus zeiden tegen hem: ‘Blijf niet hier, maar ga naar Judea. Dan kunnen ook je volgelingen in Judea zien wat voor bijzondere dingen je doet. 4Je wilt toch bekend worden? Dan moet je niet in het geheim werken. Laat aan alle mensen zien wat je doet!’ 5De broers van Jezus zeiden dat omdat ze niet echt in hem geloofden.
6Jezus zei tegen hen: ‘Het juiste moment is voor mij nog niet gekomen. Voor jullie is elk moment geschikt. 7Want jullie worden niet gehaat door de mensen. Maar mij haten ze wel, omdat ik overal vertel hoe slecht hun daden zijn. 8Gaan jullie maar naar het feest! Ik ga er niet heen, want het juiste moment is voor mij nog niet gekomen.’
9Dat was het antwoord van Jezus, en hij bleef in Galilea.
Jezus gaat toch naar Jeruzalem
10De broers van Jezus gingen naar Jeruzalem voor het feest. Toen ze weg waren, ging Jezus zelf ook naar Jeruzalem. Maar niemand wist dat, hij ging in het geheim.
11De Joodse leiders waren op zoek naar Jezus. Ze vroegen: ‘Waar is hij?’ 12De mensen spraken over Jezus. Sommigen zeiden: ‘Hij is een goed mens.’ Anderen zeiden: ‘Nee, hij bedriegt het volk.’ 13Maar niemand durfde in het openbaar over Jezus te spreken. Iedereen was bang voor de Joodse leiders.
Jezus geeft uitleg in de tempel
14Toen het feest al op de helft was, ging Jezus naar de tempel. Daar gaf hij de mensen uitleg over God. 15De Joden waren verbaasd. Ze zeiden: ‘Hoe kan hij zo veel weten? Dat heeft hij toch nergens geleerd?’
16Jezus zei tegen hen: ‘Wat ik aan de mensen leer, heb ik niet van mijzelf. Het is de boodschap van God, hij heeft mij gestuurd. 17Luister naar God en doe wat hij wil! Dan zul je ontdekken dat ik zijn boodschap vertel, en dat ik niet namens mijzelf spreek. 18Iemand die namens zichzelf spreekt, wil zelf geëerd worden. Maar ik wil dat degene die mij gestuurd heeft, geëerd wordt. Daarom kun je mij vertrouwen. Ik bedrieg de mensen niet.’
19Jezus zei verder: ‘Mozes heeft jullie de wet gegeven, maar niemand van jullie houdt zich eraan! Want jullie willen mij doden.’
20De mensen zeiden tegen hem: ‘Heeft een kwade geest u gek gemaakt? Er is niemand die u wil doden!’
Jezus waarschuwt de mensen
21Jezus zei: ‘Ik heb één wonder gedaan in Jeruzalem, en jullie zijn daar verbaasd over. 22-23Jullie zijn zelfs kwaad op mij, omdat ik iemand op sabbat genezen heb. Toch doen jullie zelf net zoiets! Want jullie besnijden kinderen op sabbat, als de achtste dag na hun geboorte een sabbat is. Jullie zeggen: ‘Zo houden we ons aan de wet van Mozes.’ Maar als je iemand op sabbat mag besnijden, dan mag je zeker iemand op sabbat genezen! En trouwens, de besnijdenis komt niet van Mozes, maar begon al bij Abraham.
24Geef geen oordeel over wat je ziet, maar probeer te begrijpen wat het echt betekent.’
De mensen reageren verschillend
25Sommige mensen uit Jeruzalem zeiden: ‘Kijk nou! Dat is toch de man die ze willen doden? 26Hij staat hier gewoon in het openbaar te praten, en niemand zegt er iets van! Zouden onze leiders soms zelf in hem zijn gaan geloven? Zouden ze misschien geloven dat hij echt de messias is? 27Maar dat kan toch niet? Want als de messias komt, weet niemand waar hij vandaan komt. En wij weten toch allemaal waar Jezus vandaan komt?’
28Jezus gaf hun in de tempel uitleg, en zei met nadruk: ‘Jullie kennen mij, en jullie weten waar ik vandaan kom. Maar ik ben hier niet namens mijzelf. Ik ben gestuurd door iemand die betrouwbaar is. Jullie kennen hem niet, 29maar ik ken hem wel. Want ik kom bij hem vandaan en hij heeft mij gestuurd.’
30Toen wilde een aantal mensen Jezus gevangennemen. Maar ze konden hem niet grijpen, want het juiste moment was nog niet gekomen.
31Veel andere mensen gingen in Jezus geloven. Ze zeiden: ‘Als iemand zo veel wonderen doet, dan moet hij toch wel de messias zijn!’
32De farizeeën hoorden wat de mensen over Jezus zeiden. Toen stuurden de farizeeën en de priesters een groep dienaren op Jezus af om hem gevangen te nemen.
Jezus vertelt dat hij weggaat
33Jezus zei: ‘Ik zal nog maar een korte tijd bij jullie zijn. Daarna ga ik terug naar degene die mij gestuurd heeft. 34Dan zullen jullie mij zoeken, maar jullie zullen me niet vinden. Want dan ben ik op een plaats waar jullie niet kunnen komen.’
35De Joden bespraken dat met elkaar. Ze zeiden: ‘Waar gaat hij heen? Waar zouden wij hem niet kunnen vinden? Is hij misschien van plan om naar het buitenland te gaan? Wil hij zijn boodschap gaan vertellen aan andere volken?’ 36Ze begrepen niet wat Jezus bedoelde met: ‘Dan zullen jullie mij zoeken, maar jullie zullen mij niet vinden. Want dan ben ik op een plaats waar jullie niet kunnen komen.’
Jezus vertelt over het levende water
37Op de laatste, belangrijkste dag van het feest was Jezus in de tempel. Hij riep tegen de mensen: ‘Als je dorst hebt, kom dan bij mij om te drinken! 38Want dit zeggen de heilige boeken over mensen die in mij geloven: «Ze zullen altijd vol levend water zijn.»’
39Met dat levende water bedoelde Jezus de heilige Geest. Want iedereen die in Jezus gelooft, zou de heilige Geest in zich krijgen. Maar op dat moment was de heilige Geest nog niet gekomen. Want Jezus was nog niet naar de hemel gegaan.
De mensen zijn het oneens over Jezus
40Toen de mensen de woorden van Jezus hoorden, zeiden sommigen: ‘Deze man is de profeet die zou komen!’ 41Anderen zeiden: ‘Hij is de messias!’ Weer anderen zeiden: ‘Maar de messias komt toch niet uit Galilea? 42In de heilige boeken staat dat de messias een nakomeling van David is, en uit Betlehem komt! Want dat is de stad waar David woonde.’
43De mensen waren het totaal oneens over Jezus. 44Sommigen wilden hem gevangennemen, maar ze konden hem niet grijpen.
De farizeeën zijn kwaad
45De dienaren van de farizeeën en de priesters kwamen terug. Ze hadden Jezus niet gevangengenomen. De farizeeën en de priesters vroegen: ‘Waarom hebben jullie hem niet meegenomen?’ 46De dienaren zeiden: ‘Geen mens spreekt zo overtuigend als hij!’
47De farizeeën zeiden: ‘Heeft hij jullie nu ook al bedrogen? 48Niemand van de leiders en niemand van de farizeeën gelooft in hem. 49Alleen dat vervloekte volk, dat de wet niet kent!’
50Maar Nikodemus, een farizeeër die al eens bij Jezus geweest was, zei: 51‘Volgens onze wet mogen we iemand niet zomaar veroordelen! We moeten eerst zelf horen wat hij zegt, en onderzoeken wat hij gedaan heeft.’ 52Maar de anderen zeiden tegen hem: ‘Kom jij soms ook uit Galilea, net als Jezus? Uit Galilea kan geen profeet komen. Kijk dat maar na in de heilige boeken.’
Jezus spreekt in de tempel
Er wordt een vrouw bij Jezus gebracht
[53Toen gingen alle mensen terug naar huis,