Gedalja wordt vermoord
1In de zevende maand van dat jaar kwam Jismaël naar Mispa. Jismaël was een zoon van Netanja en een kleinzoon van Elisama. Hij kwam uit de koninklijke familie van Juda, en hij had een belangrijke functie gehad in dienst van koning Sedekia.
Jismaël kwam met tien andere mannen bij Gedalja. Terwijl ze met elkaar aan het eten waren, 2stonden Jismaël en zijn mannen ineens op, en ze doodden Gedalja.
Zo werd de man vermoord die door de koning van Babylonië was aangesteld als bestuurder van Juda. 3Ook de Judeeërs en de Babylonische soldaten die bij Gedalja waren, werden door Jismaël vermoord.
Een groep mannen wordt vermoord
4De dag na de moord wist nog niemand wat er gebeurd was. 5Die dag kwam er een groep van tachtig mannen aan bij de stad Mispa. Ze waren onderweg naar de tempel in Jeruzalem. Ze hadden offers van graan en wierook bij zich. De mannen kwamen uit de steden Sichem, Silo en Samaria. Ze hadden hun baarden afgeschoren en hun kleren gescheurd, als teken van verdriet. Ook hadden ze zichzelf met messen gesneden.
6Vanuit Mispa kwam Jismaël de groep mannen tegemoet. Hij deed alsof hij ook verdriet had. Hij zei: ‘Kom mee naar Gedalja, de zoon van Achikam.’
7Maar toen de mannen Mispa binnenkwamen, werden ze door Jismaël en zijn mannen vermoord. Hun lichamen werden in een put gegooid. 8Maar er bleven tien mannen in leven. Want zij hadden geroepen: ‘Dood ons niet! Wij hebben geheime voorraden buiten de stad! We zullen jullie tarwe, gerst, olijfolie en honing geven.’ Die tien mannen werden met rust gelaten. Ze werden niet vermoord, zoals de anderen.
9De put waarin de lichamen van de vermoorde mannen gegooid werden, was groot. Die put was ooit gemaakt door koning Asa, tijdens de oorlog met koning Basa van Israël. Nu gooide Jismaël de put vol met dode lichamen.
De Judeeërs worden meegenomen
10De Judeeërs die overgebleven waren, werden gevangengenomen. Jismaël nam iedereen mee: de dochters van koning Sedekia, en alle Judeeërs over wie Gedalja als bestuurder was aangesteld door Nebuzaradan.
Jismaël was van plan om de Jordaan over te steken en naar het land Ammon te gaan.
Jochanan bevrijdt de Judeeërs
11Jochanan en de andere legerleiders hoorden welke vreselijke dingen Jismaël gedaan had. 12Ze gingen met al hun mannen achter hem aan, om tegen hem te vechten. Ze haalden hem in bij de grote waterput in Gibeon.
13Toen de Judeeërs Jochanan zagen, waren ze blij. 14Ze renden meteen weg van Jismaël, de man die hen gevangengenomen had. Ze gingen allemaal naar Jochanan toe.
15Jismaël ontsnapte, samen met acht mannen. Hij vluchtte naar het land Ammon.
Angst voor de Babyloniërs
16Na de moord op Gedalja had Jismaël de Judeeërs uit Mispa als gevangenen meegenomen. Bij die groep waren soldaten, dienaren van de koning, mannen, vrouwen en kinderen. In Gibeon werden ze bevrijd door Jochanan.
Jochanan en de andere legerleiders brachten de groep Judeeërs 17naar de plaats Gerut-Kimham, vlak bij Betlehem. Daar bleven ze voorlopig. Ze waren van plan om naar Egypte te vertrekken. 18Want ze waren bang voor de Babyloniërs. Dat kwam door wat er gebeurd was met Gedalja, die als bestuurder was aangesteld door de koning van Babylonië. Gedalja was vermoord door Jismaël. De Judeeërs waren bang dat zij daarvoor gestraft zouden worden.