De brief van Jeremia
Een brief voor de Judeeërs in Babel
1-2Koning Nebukadnessar had veel mensen uit Jeruzalem als gevangenen meegenomen naar Babel. Dat waren: koning Jechonja met zijn moeder en zijn dienaren, de leiders van Juda en Jeruzalem en iedereen die werkte als timmerman of smid, en ook nog andere mensen.
De profeet Jeremia schreef hun een brief. De brief was bestemd voor de leiders, de priesters, de profeten en alle andere Judeeërs. 3De brief werd meegenomen door Elasa, de zoon van Safan, en door Gemarja, de zoon van Chilkia. Zij waren boodschappers van koning Sedekia. Ze gingen namens hem naar koning Nebukadnessar van Babylonië.
Het begin van de brief
In de brief stond het volgende: 4‘Luister, Judeeërs in Babel. Dit zegt de machtige Heer, de God van Israël: ‘Ik heb jullie als gevangenen naar Babel laten brengen. 5Ik wil dat jullie daar huizen bouwen om in te wonen. En dat jullie daar het land gaan bewerken, zodat jullie van de opbrengst kunnen leven. 6Ik wil dat jullie trouwen en kinderen krijgen. En zorg ervoor dat ook je kinderen trouwen, zodat ook zij weer kinderen krijgen. Laat jullie groep niet kleiner worden, maar juist groter.
7Bid tot de Heer voor Babel, de stad waar jullie naartoe gebracht zijn. Doe er je best voor dat het goed gaat met die stad. Want als het goed gaat met Babel, dan gaat het ook goed met jullie!’
Waarschuwing voor de Judeeërs in Babel
8De machtige Heer, de God van Israël, zegt: ‘Laat je niet bedriegen door jullie profeten en waarzeggers. Luister niet naar de dromen waarover ze jullie vertellen. 9Want ze doen alsof ze namens mij spreken, maar dat is een leugen. Ik heb hen niet gestuurd!’
De macht van Babylonië duurt zeventig jaar
10De Heer zegt: ‘De macht van Babylonië zal zeventig jaar duren. Als die tijd om is, kom ik naar jullie toe. Dan laat ik gebeuren wat ik beloofd heb: dan breng ik jullie terug naar Jeruzalem.
11Dit is mijn besluit, dit is mijn plan met jullie: Het zal goed met jullie aflopen, niet slecht. Ik zorg dat er voor jullie een nieuwe tijd komt. Ik zal jullie nieuwe hoop geven.
12In die tijd zullen jullie weer tot mij bidden, en zal ik naar jullie luisteren. 13Jullie zullen mij zoeken. En als je mij zoekt met heel je hart, zul je mij vinden. 14Ja, jullie zullen mij weer vinden. En ik zal ervoor zorgen dat het weer goed met jullie gaat. Ik haal jullie allemaal terug, uit alle landen en alle plaatsen waar ik jullie heen gejaagd heb. Dan zullen jullie terugkomen in Jeruzalem.’
Eerst wordt Jeruzalem gestraft
15Judeeërs in Babel, luister! Jullie zeggen: ‘De Heer heeft ons in Babel onze eigen profeten gegeven. Die zeggen dat we weer snel teruggaan naar Jeruzalem!’ 16Maar met Jeruzalem zal het juist heel slecht aflopen!
Dit zegt de machtige Heer over de koning op de troon van David, en over het volk dat nog in Jeruzalem woont: 17-18‘Ik zorg ervoor dat ze sterven, door oorlog, honger en vreselijke ziektes. Ik doe ze allemaal weg, net zoals je rotte vijgen weggooit.
Ik zorg ervoor dat het heel slecht met hen afloopt. Alle volken op aarde zullen het horen, en beven van schrik! De inwoners van Jeruzalem zullen bespot en beledigd worden door alle volken waar ik hen heen jaag. Hun naam wordt alleen nog als scheldwoord gebruikt.
19Want zij hebben niet naar mij geluisterd. Ik heb steeds opnieuw profeten naar hen toe gestuurd, maar ze wilden niet luisteren.’
Het einde van de brief
20Judeeërs in Babel, luister! Dit zegt de machtige Heer, de God van Israël, die jullie naar Babel gebracht heeft: 21‘Pas op voor de profeten Achab, de zoon van Kolaja, en Sedekia, de zoon van Maäseja. Zij zeggen dat ze mijn boodschap vertellen, maar ze vertellen leugens!
Daarom lever ik die profeten uit aan koning Nebukadnessar van Babylonië, en hij zal hen doden. Jullie zullen het allemaal zien. 22Vanaf dan zullen jullie hun naam gebruiken als jullie iemand vervloeken. Dan zeggen jullie: ‘Ik hoop dat God je net zo zwaar straft als Achab en Sedekia, die levend verbrand werden.’
23Ja, zo zullen ze sterven. Dat komt doordat ze afschuwelijke dingen gedaan hebben: Ten eerste gingen ze naar bed met vrouwen van andere mannen. En ten tweede vertelden ze leugens. Want ze zeiden dat ze namens mij spraken, maar ik had hun geen opdracht gegeven.
Ik weet wat ze gedaan hebben, ik heb het zelf gezien.’ Dat zegt de Heer.’
Hier eindigt de brief van Jeremia aan de Judeeërs in Babel.
Semaja stuurt een brief naar Jeruzalem
24-29Semaja uit Nachlam, één van de Judeeërs in Babel, stuurde een brief naar Jeruzalem. De brief was gericht aan de priester Sefanja, de zoon van Maäseja, en aan de andere priesters en de inwoners van Jeruzalem.
Dit stond erin: ‘Sefanja, de Heer heeft jou als priester aangesteld. Jij bent de opvolger van Jojada, jij bewaakt de orde in de tempel. Telkens als er een gek naar de tempel komt die doet alsof hij een profeet is, dan laat jij hem oppakken en opsluiten.
Jeremia is ook zo’n gek die doet alsof hij een profeet is! Hij heeft een brief gestuurd naar de Judeeërs in Babel, met de tekst: ‘Jullie zullen nog lang in Babel wonen. Bouw daar huizen om in te wonen. En bewerk daar het land, zodat jullie van de opbrengst kunnen leven.’
Sefanja, waarom heb jij niets gedaan tegen die Jeremia uit Anatot?’
De priester Sefanja las die brief voor aan Jeremia. Daarna gaf de Heer deze boodschap aan Jeremia: ‘Ik, de machtige Heer, de God van Israël, zeg: Ik zal Semaja straffen omdat hij tegen mijn wil deze brief heeft gestuurd!’
Jeremia stuurt nog een brief naar Babel
30-31Daarna gaf de Heer aan Jeremia de opdracht om opnieuw een brief te sturen naar de Judeeërs in Babel. Dit moest hij schrijven: ‘Semaja uit Nachlam zei dat hij jullie een boodschap vertelde namens de Heer, maar dat is niet waar. Semaja is niet door de Heer gestuurd. Hij heeft jullie laten vertrouwen op leugens.
32Daarom zegt de Heer: ‘Ik ga Semaja straffen, samen met zijn hele familie. Er zal niemand van zijn familie overblijven. Hij zal niet meemaken dat ik mijn volk weer gelukkig maak. Want hij heeft de Judeeërs in Babel tegen mij in opstand laten komen.’’