Er komt weer een koning
Het volk zal een stralend licht zien
1Het volk dat nu in het donker leeft,
zal een stralend licht zien.
Een helder licht zal schijnen
in het land waar het nu nog donker is.
2Heer, door u is het volk weer groot.
U geeft de mensen weer vreugde.
Zo blij zijn de mensen ook
als ze de oogst van het land hebben gehaald.
Zo blij zijn de mensen ook
als ze het bezit van de vijand hebben verdeeld.
De Heer heeft zijn volk bevrijd
3Uw volk werd onderdrukt.
De mensen werden met de zweep geslagen,
de stok kwam op hun schouders neer.
Maar u hebt de zweep en de stok gebroken,
u hebt uw volk opnieuw bevrijd.
4De laarzen van de soldaten
en hun jassen vol met bloed,
die worden in het vuur gegooid,
ja, alles wordt verbrand.
Er is een kind geboren
5Er is een kind geboren,
we hebben weer een koning.
Hij zal over ons regeren.
En zo zullen de mensen hem noemen:
Wijze Bestuurder,
Sterke God,
Vader voor Altijd,
Koning van de Vrede.
6Zijn macht zal steeds groter worden,
en er zal altijd vrede zijn.
Hij zal op de troon van David zitten
en hij zal koning zijn.
Een koning zoals David was,
rechtvaardig en eerlijk.
Zo’n koning zal hij zijn,
voor altijd en eeuwig.
De machtige Heer zal daarvoor zorgen, het zal zeker gebeuren.
De Heer blijft kwaad op Israël
Het volk leert niets van Gods straf
7-8De Heer heeft tegen zijn volk gesproken. Het volk van Israël en de inwoners van Samaria hebben het gehoord. Iedereen schrok van de woorden van de Heer.
Toch waren de mensen eigenwijs. Ze zeiden: 9‘Vijanden hebben onze huizen verwoest, maar wij zullen nieuwe huizen bouwen die sterker zijn. Ze hebben onze bomen omgehakt, maar wij zullen bomen planten die steviger zijn.’
10Toen heeft de Heer nieuwe vijanden laten komen. Hij heeft hun gevraagd om Israël aan te vallen. 11Het volk van Aram heeft het oosten aangevallen en de Filistijnen hebben het westen aangevallen. Ze hebben Israël helemaal verwoest.
De Heer heeft zijn volk gestraft. Maar nog steeds is het niet genoeg. De Heer blijft kwaad op zijn volk.
Israël wil niet terugkomen bij de Heer
12De machtige Heer heeft het volk van Israël gestraft, maar de mensen willen niet bij hem terugkomen. Ze willen hem niet meer dienen. 13-15Dat komt door de profeten, die leugens vertellen. En ook door de leiders, die het volk bedriegen. Zij geven geen leiding, maar zorgen juist dat het volk in de war raakt. Daarom zal de Heer die leiders en die profeten uit het land weghalen.
16De Heer heeft geen medelijden met zijn volk. Niet met de mannen die nog jong zijn, niet met de weduwen, niet met de kinderen zonder vader. Want het hele volk is slecht. De mensen willen God niet kennen. Ze zeggen van alles, maar ze denken niet na.
De Heer heeft zijn volk gestraft. Maar nog steeds is het niet genoeg. De Heer blijft kwaad op zijn volk.
De Israëlieten maken ruzie met elkaar
17Steeds meer mensen zijn slecht en maken ruzie met elkaar. Niet alleen met elkaar, maar ook met goede mensen. Zo’n ruzie lijkt wel een vuur dat steeds groter wordt. Zo’n vuur verbrandt niet alleen het onkruid, maar ook de bomen. Alles zal verdwijnen! 18-19De Heer is kwaad op de mensen. Door zijn woede staat het hele land in brand en gaan de mensen dood.
De mensen hebben honger en vechten om te blijven leven. Ze bijten elkaar, ze vechten met elkaar. Ze vechten totdat ze geen kracht meer hebben. Maar de honger blijft. 20De stam Manasse en de stam Efraïm vechten tegen elkaar. En samen vallen ze Juda aan.
De Heer heeft zijn volk gestraft. Maar nog steeds is het niet genoeg. De Heer blijft kwaad op zijn volk.