God geeft zijn volk een teken
Twee koningen vallen Jeruzalem aan
1Het gebeurde in de tijd dat Achaz koning van Juda was. Achaz was een zoon van Jotam en een kleinzoon van Uzzia. In die tijd leefden ook de koningen Resin en Pekach. Resin was koning van Aram. Pekach, de zoon van Remaljahu, was koning van Israël. Die twee koningen gingen met hun legers naar Jeruzalem. Ze vielen Jeruzalem aan, maar het lukte hun niet om de stad te veroveren.
2Koning Achaz hoorde dat de twee koningen samenwerkten, en hij werd bang. Ook het volk beefde van angst. De koning en zijn volk beefden als bomen die heen en weer schudden in een storm.
Jesaja moet naar koning Achaz gaan
3Toen zei de Heer tegen Jesaja: ‘Ga naar koning Achaz toe en neem je zoon Sear-Jasub mee. Je zult de koning ontmoeten bij het veld waar de was gedroogd wordt. Je zult hem zien op de plaats waar het water van het kanaal in de bovenste vijver stroomt.
4Zeg tegen koning Achaz: ‘Blijf rustig. Laat u niet bang maken door Resin en Pekach, die twee woedende koningen. Ze lijken heel gevaarlijk, maar dat zijn ze niet. 5Ze hebben wel slechte bedoelingen, 6want ze willen oorlog tegen u gaan voeren. Ze denken dat ze het land snel kunnen veroveren. Ze willen het land in stukken verdelen. En dan willen ze de zoon van Tabeal koning maken.
7Maar dat zal niet gebeuren, zo zal het niet gaan. Dat zegt God, de Heer. 8-9Want koning Resin is alleen maar de baas over de hoofdstad van Aram. En koning Pekach is alleen maar de baas over de hoofdstad van Israël. En het volk van Israël zal niet zo heel lang meer bestaan. Maar uw volk, het volk van Juda, zal wel blijven bestaan. Maar alleen als u vertrouwt op de Heer.’’
De Heer zal een teken geven
10Jesaja moest van de Heer ook nog het volgende tegen koning Achaz zeggen: 11‘U moet een teken vragen aan de Heer, uw God. Een teken van beneden, uit het land van de dood. Of een teken van boven, uit de hemel.’ 12Maar Achaz zei: ‘Nee, dat doe ik niet. De Heer mag niet denken dat ik hem niet vertrouw.’
13Toen zei Jesaja tegen Achaz: ‘Luister! U zorgt ervoor dat de mensen ongeduldig worden. Wilt u dat mijn God ook ongeduldig wordt? 14De Heer zelf zal u een teken geven. Een jonge vrouw zal zwanger worden en ze zal een zoon krijgen. Ze zal haar kind Immanuel noemen. 15-16De jongen zal boter en honing eten totdat hij geleerd heeft om te kiezen. Hij moet leren om te kiezen voor het goede, en niet voor het kwade. Maar voordat hij dat geleerd heeft, zal er een verschrikkelijke tijd komen voor Resin en Pekach. Voor die twee koningen hoeft u dan niet meer bang te zijn. Want hun land zal verwoest worden, er zal niemand meer wonen.
17Maar ook voor u, voor uw volk en voor uw familie zal er een afschuwelijke tijd komen. Het is lang geleden dat er zo’n slechte tijd geweest is. De laatste keer was toen Israël en Juda gescheiden werden. Die afschuwelijke tijd begint als de Heer de koning van Assyrië op u afstuurt!’
De vijanden zullen snel komen
18-19Als die tijd komt, stuurt de Heer een leger vanuit Egypte. En hij stuurt ook een leger vanuit Assyrië. Die legers zullen overal komen! Net zoals vliegen en bijen overal komen: bij de rivieren, tussen de rotsen in de bergen, en zelfs tussen de planten, en op alle plaatsen waar water is.
20Als de koning van Assyrië met zijn leger in het land Juda komt, zal hij alle mensen uit het land weghalen. Zoals je met een mes alle haren van iemands lichaam weghaalt. Daar zal de Heer voor zorgen.
Er zullen weinig mensen overblijven
21-22Dan zullen de mensen die overgebleven zijn, alleen nog een koe en een paar schapen hebben. Toch krijgen ze daar veel melk van. Voor die mensen zal er genoeg boter en honing zijn. Zij zullen genoeg hebben om in leven te blijven.
23-25Maar alle wijngaarden zullen dichtgroeien. Ook de wijngaarden waarin veel druiven groeien en die veel geld waard zijn. Want overal groeien dan doornstruiken. Mensen zullen er alleen nog komen om te jagen.
Ook de akkers op de heuvels zullen dichtgroeien. De mensen zullen daar niet meer op werken. Ze kunnen er alleen nog hun koeien en schapen laten rondlopen.